ECLI:NL:CRVB:2008:BG6991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1365 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van haar WAO-uitkering. Appellante had eerder een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar het Uwv had deze herzien naar een mate van 15 tot 25% met ingang van 24 november 2003. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de vereiste toelichting en motivering tijdens de behandeling van het beroep alsnog waren verstrekt.

In hoger beroep heeft de Raad de vraag beoordeeld of de rechtbank het Uwv terecht had gevolgd in zijn oordeel over de belastbaarheid van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat er in objectief-medische zin onvoldoende aanknopingspunten zijn gevonden om te concluderen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die deze stelling onderbouwen. De Raad heeft ook de grieven van appellante met betrekking tot de opleidingseisen van de geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat de functies waarvoor appellante werd geduid, geen vereiste opleiding op het niveau van basisonderwijs vereisen.

De Raad heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit als toereikend beoordeeld, waarbij hij de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen in overweging heeft genomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,-. Tevens is bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 103,- aan appellante vergoedt.

Uitspraak

06/1365 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2006, 04/4724
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, voorzien van een arbeidskundige rapportage, ingediend.
Het Uwv heeft bij faxbericht van 14 april 2008 een aanvullende rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige, eveneens gedagtekend 14 april 2008, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmede de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Desgevraagd heeft mr. Vermaat, voornoemd, zich over de inhoud van laatstgenoemde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige uitgelaten.
Het Uwv heeft daarop gereageerd met overlegging van een nadere arbeidskundige rapportage.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 november 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 24 november 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 24 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 18 november 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Tevens heeft zij beslissingen gegeven over het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellantes medische beperkingen tot het verrichten van arbeid door het Uwv juist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft evenwel het beroep gegrond geacht, omdat zij van oordeel was dat het bestreden besluit niet was voorzien van een zodanige deugdelijke toelichting en motivering dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in de arbeidskundige grondslag van dat besluit. Omdat tijdens de behandeling van het beroep de vereiste toelichting en motivering alsnog waren verstrekt, heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellante heeft in hoger beroep laten weten dat het hoger beroep zich in de eerste plaats richt tegen de wijze waarop de rechtbank tot haar uitspraak is gekomen en dat de gronden in hoger beroep overigens dezelfde zijn als in beroep.
4.1. Ter beoordeling staat thans de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.2. De Raad heeft, evenals de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten in objectief-medische zin gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek rekening is gehouden met de namens appellante ingebrachte informatie van de huisarts van 2 februari 2004. De Raad merkt hierbij op dat appellante noch in beroep noch in hoger beroep medische stukken in geding gebracht heeft waaruit volgt dat de voor haar vastgestelde belastbaarheid onjuist is.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deelt de Raad het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich voor die grondslag op goede gronden heeft gebaseerd op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Spaa van 23 augustus 2005 en niet op die van de bezwaararbeidsdeskundige Sj.C. Kuiken van 1 juli 2005. De Raad acht, evenals de rechtbank, de toelichting van Spaa op de signaleringen bij de aan appellante voorgehouden functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) toereikend. De Raad volgt de rechtbank eveneens in haar oordeel dat Spaa met juistheid de op de arbeidsmogelijkhedenlijst van
9 augustus 2005 bij de functie productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) vermelde loonwaarde van € 9,39 heeft gehanteerd.
4.4. Met betrekking tot de grief van appellante dat zij niet voldoet aan de opleidingseisen van enkele van de ten aanzien van haar geduide functies verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers van 14 april 2008 en van 9 juni 2008 is opgemerkt. Zoals uit die rapportages naar voren komt geldt voor alle geduide functies dat selectie heeft plaatsgevonden op het laagste opleidingsniveau (niveau 1), dat wil zeggen dat een afgeronde opleiding op het niveau van basisonderwijs niet is vereist. Met betrekking tot de functie printmonteur wordt in het Resultaat functiebeoordeling aangegeven dat sprake is van mondelinge en schriftelijke werkinstructies, welke in de vorm van voorbeeldmodellen en tekeningen worden gegeven. Gelet op het vereiste opleidingsniveau 1 betekent het vorenstaande dat deze instructies eenvoudig van aard zijn en goed te begrijpen zijn voor iedereen, zelfs voor iemand die het basisonderwijs niet heeft afgerond. Dit gegeven in combinatie met het feit dat de instructies in visuele voorbeelden worden gepresenteerd in plaats van in lettertekens, maakt, aldus bezwaararbeidsdeskundige Veugelaers, dat dit soort instructies ook door appellante goed is te hanteren en geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de desbetreffende werkzaamheden. De Raad acht deze toelichting van Veugelaers op dit punt overtuigend.
4.5. Zoals het Uwv in zijn schrijven van 14 april 2008 aan de Raad heeft doen weten was nog een aanvullende motivering nodig met betrekking tot de in het Resultaat functiebeoordeling voorkomende, met een “G” aangegeven signaleringen. Met zijn rapportage, eveneens gedateerd 14 april 2008, heeft Veugelaers daarop een naar het oordeel van de Raad toereikende toelichting gegeven.
5. Uit het voorgaande volgt dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eerst in de fase van hoger beroep van een als toereikend aan te merken onderbouwing is voorzien, in verband waarmee de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) I.R.A. van Raaij.
GdJ