[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 maart 2007, 05/7838 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 december 2008
Namens appellant heeft mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapportage van bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn.
Van de zijde van appellant is nadere medische informatie ingebracht, waar de bezwaarverzekeringsarts op heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.Th.J. van der Klei, kantoorgenoot van mr. Duijsens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.
1.1. Bij besluit van 2 december 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per
25 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen toe te kennen, onder overweging dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 3 oktober 2005 heeft het Uwv het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Appellant is tegen dit besluit in beroep gekomen.
2.2. Gezien het geschil tussen de partijen over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, heeft de rechtbank aanleiding gezien om reumatoloog W.M. de Beus als deskundige te benoemen teneinde appellant te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
2.3. In zijn rapport van 5 oktober 2006 heeft de deskundige aangegeven geheel te kunnen instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid zoals die door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv heeft plaatsgevonden.
2.4. De deskundige was voorts van mening dat appellant in staat moest worden geacht de voor hem geselecteerde functies te verrichten.
2.5. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de deskundige De Beus niet te volgen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant is van de uitspraak in hoger beroep gekomen. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de conclusies van de geraadpleegde deskundige voldoende eenduidig zijn.
3.2. Van de zijde van appellant wordt naar voren gebracht dat hoewel De Beus in zijn rapportage meerdere malen vaststelt dat appellant op de in geding zijnde datum last heeft van diverse klachten, te weten enorme vermoeidheid, stijfheid en pijnen, hij toch van mening is dat er voornamelijk sprake is van subjectieve beperkingen en niet van uitgesproken geobjectiveerde beperkingen.
3.3. Volgens appellant doet de deskundige zijn fibromyalgieklachten af als niet objectiveerbaar zonder daadwerkelijk na te gaan in hoeverre de klachten appellant in zijn dagelijks functioneren belemmeren.
3.4. Bij schrijven van 8 oktober 2008 heeft appellant drie producties ingebracht, te weten een neuropsychologisch rapport, de resultaten van een belastingtest en een brief van reumatologe dr. A.J.M. Schuerwegh.
3.5. In zijn rapport van 13 oktober 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts Coehoorn aangegeven in de ontvangen informatie geen aanleiding te zien om een ander standpunt in te nemen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan het op verzoek van de rechtbank door deskundige De Beus omtrent appellant uitgebrachte rapport.
4.3. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat deze onafhankelijke en onpartijdige deskundige zijn oordeel baseert op eigen onderzoek van appellant, op de in het dossier aanwezige stukken, alsmede op de verkregen informatie van de behandelende sector.
4.5. De Raad ziet met de rechtbank geen aanleiding de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet.
4.7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 december 2008.
(get.) T.J. van der Torn.