ECLI:NL:CRVB:2008:BG6922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5086 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 augustus 2007, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen werd behandeld. Het College had op 26 juli 2006 de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor voorlopige belastingaanslagen over 2003 en 2004 afgewezen. Appellant was het niet eens met deze afwijzing en had bezwaar aangetekend, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van appellant tegen het niet opnemen van een bepaalde passage in het besluit niet-ontvankelijk was, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2006 gegrond en vernietigde dit besluit. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek tegen het oordeel dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 december 2008 behandeld. De Raad oordeelde dat de in geding zijnde passage, die de mogelijkheid openhield om op de beslissing terug te komen indien er een nabetaling aan de Belastingdienst zou volgen, niet op enig rechtsgevolg was gericht. Dit betekent dat er geen sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/5086 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 augustus 2007, 06/1597 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College).
Datum uitspraak: 9 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 4 november 2008, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 26 juli 2006 heeft het College de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor voorlopige belastingaanslagen over 2003 en 2004 afgewezen.
1.1. Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het niet opnemen in het besluit van 26 juli 2006 van de passage “dat de mogelijkheid open wordt gehouden om op de beslissing terug te komen indien er toch een nabetaling aan de Belastingdienst zou volgen.” ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft het bezwaar van appellant tegen het niet opnemen van de onder 1.1 genoemde passage niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tot slot heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover hierbij is bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde passage niet op enig rechtsgevolg is gericht zodat, nog daargelaten de vraag of is afgesproken deze passage op te nemen in het besluit van 26 juli 2006, in zoverre geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat tegen deze passage, noch tegen het ontbreken daarvan, bezwaar openstond als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, als gevolg waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk is.
4.2. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de door de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 december 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A. Badermann.
IJ