[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 augustus 2007, 06/1989 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 december 2008
Namens appellant heeft mr. D. Osmic, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Osmic. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M. Pluijmaeckers.
1.1. Bij brief van 4 november 2005 heeft appellant het College op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) verzocht hem een woonvoorziening toe te kennen. Hierbij heeft hij aangegeven dat zijn woning op de derde verdieping ligt en dat traplopen op den duur steeds moeilijker wordt in verband met slijtage aan de rug, knieën en benen.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft M.J.A.M.M. Corsius, arts bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), op 18 januari 2006 advies uitgebracht aan het College. In dit advies is, naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 18 januari 2006, geconcludeerd dat appellant dient te verhuizen naar een traploos toegankelijke en inpandig traploze woning. Daarbij is opgemerkt dat appellant nu weliswaar nog zonder veel problemen enkele traptreden zal kunnen beklimmen, maar dat er nu reeds een geheel traploze woning wordt geadviseerd gelet op de progressiviteit van zijn klachten en het feit dat er nu toch een verhuizing aan de orde is.
1.3. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het College aan appellant een maximale vergoeding van € 2.269,-- voor de te zijner tijd te maken verhuis- en herinrichtingskosten toegekend, onder andere onder de voorwaarde dat de verhuizing naar een woonruimte die voldoet aan het bijgevoegde eisenpakket, plaatsvindt binnen 18 maanden. In dat eisenpakket is onder meer opgenomen dat sprake moet zijn van een traploos toegankelijke en inpandig traploze woning. Voorts is in dit besluit aangegeven dat appellant bij het toewijzen van een geschikte huurwoning voorrang kan krijgen en dat het daartoe van belang is om bij de inschrijving bij het Woningburo Maastricht een kopie van het besluit en een exemplaar van het eisenpakket te overleggen. In een bijlage bij het besluit is aangegeven dat via woningadvertenties wekelijks nieuwe beschikbare woningen te huur worden aangeboden, waarbij ook regelmatig zogenaamde nultredenwoningen worden aangeboden, dat woningzoekenden met een passend verhuisadvies voorrang krijgen bij toewijzing van deze nultredenwoningen en dat het belangrijk is dat appellant zelf gaat reageren op de beschikbare nultredenwoningen.
1.4. Appellant heeft in het bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2006 - dat zich met name richt tegen de voorwaarde dat de te bewonen woning aan het vastgestelde pakket van eisen moet voldoen - aangegeven dat hij op korte termijn in aanmerking kan komen voor een woning met één inpandige trap en dat hij daarvan graag gebruik zou willen maken. Daarbij is een verklaring van huisarts R.A.M. Haesen van 15 maart 2006 gevoegd, waarin deze verklaart dat appellant een medische indicatie heeft voor een gelijkvloerse woning, maar gezien de klachten ook mogelijk de eerste verdieping kan bewonen als hij maar weinig tot geen trappen hoeft te lopen.
1.5. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft H.T.L. Budy-Willeumier, arts bij het CIZ, op 19 juli 2006 advies uitgebracht aan het College. In dit advies is, naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 29 mei 2006, dossierstudie en medische informatie van huisarts Haesen, wederom geconcludeerd dat er een medische indicatie is voor verhuizing naar een traploos toegankelijke / inpandig traploze woning. De medische situatie van appellant is niet duidelijk gewijzigd ten opzichte van het advies van 18 januari 2006, betrokkene is reeds jaren bekend met locomotore beperkingen, ook in het traplopen, en de beperkingen hebben een te verwachten chronisch progressief verloop.
1.6. Bij besluit van 31 juli 2006 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
24 februari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 31 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De raad van de gemeente Maastricht heeft in hoofdstuk 2, in samenhang met - voor zover hier van belang - artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Maastricht 2000 (hierna: Vvg), invulling gegeven aan de hem in artikel 3, in verbinding met artikel 2, eerste lid, van de Wvg opgedragen taak om zorg te dragen voor verantwoorde woonvoorzieningen.
4.1.2. Hierbij moet enerzijds worden bedacht dat de wetgever bewust ruimte heeft gelaten aan de gemeenten om naar eigen beleidsinzicht aan die opdracht gestalte te geven en anderzijds dat de bevoegde bestuursorganen zowel bij de vaststelling als bij de toepassing van de Vvg gehouden zijn tot inachtneming van de in artikel 3, van de Wvg globaal aangegeven ondergrens. Dit laatste betekent dat geen voorzieningen mogen worden verstrekt die niet verantwoord zijn.
4.1.3. Naar hetgeen in artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b en c, en artikel 2.4, in verbinding met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vvg, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder c en artikel 3, van de Wvg, besloten ligt, is het College bevoegd om - bij wijze van verantwoorde woonvoorziening - een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de verhuiskosten, indien verhuisd wordt naar een woonruimte die met het oog op de handicap naar objectief medische maatstaf langdurig adequaat is te achten. Daarvan is sprake wanneer die woonruimte met inachtneming van de aantoonbaar uit de handicap voortvloeiende beperkingen, voor zover het de normale elementaire woonfuncties betreft, als langdurig geschikt moet worden beschouwd. Indien aan dat vereiste niet is voldaan kan een woning niet worden aangemerkt als adequaat, ook al zou de gehandicapte er minder belemmeringen in ondervinden dan in de verlaten woning.
4.1.4. Niet gezegd kan worden dat de wijze waarop de gemeenteraad bij de vaststelling van dit stelsel in de Vvg gestalte heeft gegeven aan zijn zorgplicht, in strijd komt met voormelde bepalingen van de Wvg en de daarin neergelegde ondergrens.
4.2.1. De vraag of appellant, naar objectief medische maatstaf gemeten, vanwege zijn handicap zodanig in de gebruikmaking van de normale elementaire woonfuncties wordt belemmerd dat een woning die niet inpandig traploos en/of niet traploos toegankelijk is, niet, althans niet langdurig, geschikt voor hem is, beantwoordt de Raad, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, bevestigend.
4.2.2. Hiertoe verwijst de Raad naar de adviezen van de CIZ-artsen Corsius en Budy-Willeumier. Niet is gebleken dat deze adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Voorts moet worden vastgesteld dat de verklaring van huisarts Haesen van 15 maart 2006 niet afdoet aan de conclusie van genoemde CIZ-artsen dat appellant op een traploze woning is aangewezen in verband met de progressiviteit van de aandoening van appellant. Appellant heeft geen medische stukken in het geding gebracht waaruit het tegendeel blijkt.
4.3. De stelling van appellant dat de aan de nieuwe woning gestelde eis dat deze inpandig traploos en traploos toegankelijk dient te zijn een onmogelijke voorwaarde is, aangezien appellant niet in aanmerking komt voor een dergelijke woning, berust naar het oordeel van de Raad niet op feitelijke grondslag. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om zich met het besluit van 24 februari 2006 te melden bij het Woningburo Maastricht teneinde voorrang te krijgen bij het toewijzen van de zogenaamde nultredenwoningen. Voorts is gesteld noch gebleken dat hij heeft geprobeerd in aanmerking te komen voor een nultredenwoning door te reageren op de woningadvertenties.
4.4. Al hetgeen verder van de zijde van appellant naar voren is gebracht brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.