ECLI:NL:CRVB:2008:BG6770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3236 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 25 april 2007 het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te herzien, gegrond verklaarde. Het Uwv had op 20 oktober 2006 besloten de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 augustus 2006 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank oordeelde dat het besluit op een juiste medische grondslag berustte, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag, omdat de functie van parkeercontroleur ten onrechte was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat ook zonder deze functie een herziening naar 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid gerechtvaardigd was.

In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op verouderde medische gegevens. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de periode tussen de medische en arbeidskundige beoordeling van appellant minder dan zes maanden bedraagt, waardoor er geen sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. De Raad concludeert dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellant geschikt zijn, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend aan appellant.

Uitspraak

07/3236 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 april 2007, 06/2549 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.N. Ketting, werkzaam bij FNV Bouw te Woerden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Leeuwen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 augustus 2006 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 20 oktober 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en besluiten genomen omtrent vergoeding van griffierecht.De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 20 oktober 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Dit laatste omdat aan de schatting ten onrecht de - voor appellant niet geschikte - functie van parkeercontroleur ten grondslag ligt. Nu echter ook indien deze functie buiten toepassing wordt gelaten een herziening naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% is aangewezen heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de schatting van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden op basis van verouderde medische gegevens. Immers het medisch onderzoek heeft plaatsgevonden op 9 december 2005 naar aanleiding van een door appellant ingevulde vragenlijst op 25 november 2005, de schatting krijgt effect op 15 augustus 2006 en uit de arbeidskundige rapportages van 6 juni 2006 en 17 juli 2006 blijkt niet dat nog gevraagd is naar eventuele wijzigingen in de medische toestand van appellant in de periode vanaf 9 december 2005 tot en met 15 augustus 2006. Op basis hiervan komt het besluit voor vernietiging in aanmerking wegens onzorgvuldige voorbereiding/besluitvorming.
Voorts blijft appellant zich afvragen waarom er in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 december 2005 geen expliciete beperking is opgenomen op de aspecten ‘afwisseling van houding’ (5.9) en ‘zitten tijdens het werk’ (5.2). De gedingstukken bieden naar zijn mening de nodige aanwijzingen waarom op deze punten wel degelijk
beperkingen geïndiceerd zouden zijn. Hij acht zich niet in staat gedurende de gehele werkdag te zitten.
3.2. Het Uwv heeft in verweer naar voren gebracht dat er tussen de medische en arbeidskundige beoordeling van appellant een periode van minder dan zes maanden is verstreken. Voorts heeft appellant in zijn gesprek met de arbeidsdeskundige op 6 juni 2006 niet aangegeven dat zijn medische situatie ten opzichte van 9 december 2005 was veranderd. Het Uwv heeft in dit verband gewezen op hetgeen besproken is op de hoorzitting van 30 augustus 2006, waar door appellant is beaamd dat zijn medische situatie sinds 2004 ongewijzigd is gebleven.Met betrekking tot de belastingpunten 5.1 ‘zitten’ en 5.2 ‘zitten tijdens het werk’ wordt door het Uwv het volgende opgemerkt. Zitten is licht beperkt, maximaal een uur achtereen. Dit staat niet in de weg aan een normaal score op het punt ’zitten tijdens het werk’, omdat hierbij geldt dat vertreden mogelijk is. Met andere woorden: als er geen overschrijding plaats vindt op het punt ‘zitten’ is zitten tijdens het werk gedurende de hele dag mogelijk. Voorts wordt opgemerkt dat in geen van de functies langdurig zitten aan de orde is.
4.1. De Raad is met het Uwv van oordeel dat de stelling dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding dan wel besluitvorming, omdat de beslissing is gebaseerd op verouderde medische gegevens, geen stand kan houden. De periode tussen de medische en arbeidskundige onderzoeken is niet zodanig lang dat geen verantwoorde schatting meer kan plaatsvinden. Het besluit tot herziening is genomen kort na de arbeidskundige rapportage van 17 juli 2006. Voor het overige verwijst de Raad naar de eigen verklaring van appellant afgelegd tijdens de hoorzitting, als beschreven in overweging 3.2.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen op de aspecten 5.1 ‘zitten’ en 5.2 ‘zitten tijdens het werk’. Appellant heeft zijn stelling dat dit noodzakelijk was niet op overtuigende wijze onderbouwd.
Voor het aannemen van een beperking op het aspect 5.9 ‘afwisseling van houding’, dat ziet op een verplichte afwisseling van houding in volgorde of tijd, heeft appellant evenmin overtuigende argumenten aangevoerd.
4.3. Met de rechtbank is de Raad ten slotte van oordeel dat - gelet op de voor appellant geldende beperkingen - de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellant geschikt zijn.
4.4. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
KR