[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 augustus 2005, 04/2012 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 november 2008
Namens appellant heeft mr. M. Dekker, advocaat te Purmerend, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft de psychiater G. Nabarro benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft een schriftelijk verslag van zijn onderzoek, gedateerd 10 juni 2008, aan de Raad uitgebracht, waarop het Uwv een reactie van de bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier heeft ingezonden.
Het geding is opnieuw ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar appellant met bericht van afwezigheid niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
1. Appellant, werkzaam als verkoper in een groothandel voor 32 uur per week, is op 9 april 2003 uitgevallen wegens benauwdheidsklachten. Daarnaast speelde een scala van andere klachten: spanningsklachten als gevolg van privéproblemen, urineklachten, allergie vanwege huisstofmijt, diabetes mellitus en een hoge bloedruk.
2. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv appellant bij besluit van 6 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend met ingang van 7 april 2004, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3. Dit besluit was onder meer gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts D. Dijkman die een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld met voor appellant geldende beperkingen, zowel fysiek als psychisch van aard, waarbij deze arts heeft geoordeeld dat tevens een duurbeperking aan de orde was. De arbeidsdeskundige H. Kempers heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met bedoelde beperkingen nog een zodanig inkomen kan verdienen, dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 37,54%.
4. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.
5. Bezwaarverzekeringsarts M.P.H. Franssen heeft na eigen onderzoek en op basis van dossieronderzoek en gegevens van de huisarts appellant op grond van een forse aanpassingsstoornis met depressieve- en angstkenmerken forser beperkt geacht ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren dan bij de primaire beoordeling is geschied. Na aanpassing van de FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige H. Janssen de geselecteerde functies opnieuw bezien en na bijduiding van functies een verlies aan verdiencapaciteit van 49,8% vastgesteld.
6. Bij besluit van 4 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar alsnog gegrond verklaard. De aan appellant toegekende WAO-uitkering wordt met ingang van 7 april 2004 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
7. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
8. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd, dat hij volledig arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, dan wel dat hij in ieder geval voor meer dan 45 tot 55% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Appellant acht zich – kort samengevat - door zijn slechte gezondheidssituatie niet in staat om arbeid op normale basis te verrichten.
9. De Raad overweegt als volgt.
10. De Raad heeft, naar blijkt uit rubriek I, aanleiding gevonden om appellant te doen onderzoeken door de psychiater Nabarro.
11. De deskundige Nabarro heeft overwogen dat appellant op de datum in geding, 7 april 2004 een depressieve stoornis had, op zijn minst matig van ernst, en een paniekstoornis. De deskundige heeft zich vervolgens over de vastgestelde belastbaarheid van appellant uitgelaten en heeft, zo stelt de Raad vast, meer en verdergaande beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren noodzakelijk geacht, dan door de (bezwaar)verzekeringartsen is aangenomen.
12. De deskundige Nabarro is van oordeel dat appellant qua persoonlijk functioneren duidelijk beperkt is ten aanzien van concentratie, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen en handelingstempo en dat appellant qua sociaal functioneren ernstig beperkt is ten aanzien van het omgaan met emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, het omgaan met conflicten en samenwerken.
13. In reactie heeft de bezwaarverzekeringsarts Hoogeboom-Copier aangegeven dat uit het door de deskundige verrichte psychiatrisch onderzoek onvoldoende medische argumenten naar voren komen om meer beperkingen in de FML op te nemen en dat er onvoldoende aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In dit verband heeft Hoogeboom-Copier zich op het standpunt gesteld dat met de door de bezwaarverzekeringsarts Franssen aangegeven beperkingen reeds voldoende forse beperkingen ten aanzien van de rubrieken I en II in de FML, respectievelijk persoonlijk en sociaal functioneren, zijn opgenomen.
14. In ’s Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd.
De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat Nabarro zijn conclusie heeft gebaseerd op eigen onderzoek, de in het dossier aanwezige op appellant betrekking hebbende stukken en informatie van de behandelende sector. De Raad heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden om - als bepleit door Hoogeboom-Copier - aan de onderzoeksbevindingen van de deskundige Nabarro voorbij te gaan. Dat de FML door de bezwaarverzekeringsarts Franssen reeds fors was aangepast op persoonlijk en sociaal functioneren, is onvoldoende grond om van de juistheid uit te gaan. De Raad is van oordeel is dat Nabarro overtuigend heeft gerapporteerd over de psychische gezondheidstoestand van appellant ten tijde van de datum hier in geding en het kennelijk noodzakelijk heeft geacht om meer en verdergaande beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren aan te geven. Dit leidt tot de vaststelling dat in de FML ten onrechte niet, c.q. onvoldoende rekening is gehouden met de door Nabarro genoemde beperkingen.
15. De Raad concludeert op basis van het hiervoor overwogene dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert.
16. Dit leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak, voor vernietiging in aanmerking komen.
17. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar op 14 november 2008.