[appellant] (Frankrijk) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2008, 06/4226 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 december 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
1.1. Bij besluit van 21 februari 2006 heeft de Svb bepaald dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2005 geen recht op kinderbijslag meer heeft voor zijn dochter Sophie. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat Sophie met ingang van 5 september 2005 verblijft in het huishouden van de andere ouder. Als twee ouders recht hebben op kinderbijslag voor een kind, gaat het recht van de verzorgende ouder voor.
1.2. Blijkens een rapport klantencontact gedateerd 4 april 2006 heeft appellant die dag telefonisch contact opgenomen met de Svb. Volgens dit rapport heeft appellant verklaard niet te begrijpen waarom hij geen recht meer heeft op kinderbijslag. De situatie van gezamenlijke opvoeding is niet gewijzigd. Aan appellant is geadviseerd bezwaar aan te tekenen. Appellant heeft daarop verklaard voornemens te zijn bezwaar te maken, de brochure was reeds in zijn bezit.
2.1. Bij brief gedagtekend 3 april 2006 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2006. Opgemerkt wordt dat de ouderlijke macht door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend. Het bezwaarschrift is door de Svb op 7 april 2006 ontvangen.
2.2. Door de Svb is bij appellant geïnformeerd naar de reden voor de termijnoverschrijding. In een brief van 24 april 2006 heeft appellant uitgelegd dat hij in februari/maart 2006 in verband met de door zijn echtgenote aangevraagde echtscheiding enkele weken in Nederland is geweest. Zijn Franse buurman, die bij afwezigheid van appellant voor de post zorgt, beheerst de Nederlandse taal niet. Toen appellant in de laatste week van maart weer thuiskwam vond hij het besluit van 21 februari 2006. Appellant heeft toen de Svb gebeld. Tegen hem is gezegd dat hij om in bezwaar te gaan een speciaal formulier nodig had. Dit formulier mocht niet gefaxt worden, maar diende per post te worden opgestuurd. Nadat appellant begin april het formulier had ontvangen heeft hij dit ingevuld en opgestuurd. Opgemerkt wordt verder dat de post naar Nederland er minimaal drie dagen over doet, ook als je op de brief ‘priorité’ zet. Het is om deze redenen niet gelukt binnen de gestelde termijn te blijven, aldus appellant.
2.3. Bij besluit van 7 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Ter motivering wordt opgemerkt dat uit de poststempel valt op te maken dat het bezwaarschrift eerst na afloop van de bezwaartermijn te weten op 5 april 2006 ter post is bezorgd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het bezwaarschrift niet-tijdig is ingediend. Door appellant zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
3.1. In beroep heeft appellant zijn in de brief van 24 april 2006 aangevoerde gronden herhaald.
3.2. Ter zitting van de rechtbank is namens de Svb verklaard dat geen rapport is aangetroffen aangaande het telefoongesprek dat appellant stelt te hebben gevoerd met de Svb. Wel is er het telefonisch contact van 4 april 2006, waarin appellant aangeeft voornemens te zijn bezwaar te maken. Opgemerkt wordt nog dat appellant ook bij een ontvankelijk bezwaar geen aanspraak heeft op kinderbijslag, omdat Sophie niet bij hem woont.
3.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat blijkens de gedingstukken het bezwaarschrift op 5 april 2006 ter post is bezorgd. Aldus is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. In hetgeen door appellant is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het beroep is ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep is door appellant aangevoerd dat op de kopie van de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden, die zich onder de gedingstukken bevindt, de datum van de poststempel niet te lezen is. Het bezwaarschrift is door hem op 3 april 2006 ter post bezorgd. Opgemerkt wordt verder dat het besluit voor appellant onverwacht kwam.
4.2. In verweer is door de Svb onder meer opgemerkt dat naar eigen zeggen appellant van het besluit eind maart 2006 kennis heeft genomen. Hij had vervolgens tot en met 4 april 2006 de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen. Dit is niet tijdig gebeurd en van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken.
4.3. Ter zitting van de Raad is door de gemachtigde van de Svb, desgevraagd, de originele enveloppe getoond van het bezwaarschrift. De Raad heeft vastgesteld dat de enveloppe is afgestempeld op 5 april 2006.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de laatste dag van de bezwaartermijn 4 april 2006 was. De enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden is afgestempeld op 5 april 2006. De Raad leidt hieruit het vermoeden af dat het bezwaarschrift ook op die dag ter post is bezorgd. Volgens appellant heeft hij het bezwaarschrift op 3 april 2006 ter post bezorgd. Appellant heeft deze stelling echter op geen enkele manier feitelijk onderbouwd. De Raad neemt dan ook als vaststaand aan dat het bezwaarschrift op 5 april 2006, derhalve na afloop van de bezwaartermijn, ter post is bezorgd.
5.3. De Raad is niet gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar kan worden geacht. Eind maart 2006, toen appellant na terugkeer uit Nederland kennis nam van het bestreden besluit, stond niets eraan in de weg om, eventueel pro forma, bezwaar te maken. Appellant was op dat moment ook in het bezit van de brochure inzake het instellen van bezwaar. De Raad acht de stelling van appellant dat hij telefonisch de Svb heeft benaderd, waarbij hem werd geadviseerd eerst een bezwaarformulier af te wachten niet aannemelijk. De Raad wijst op de inhoud van het telefonisch contact van 4 april 2006 waarin een zodanig formulier niet wordt genoemd én op het feit dat appellant zijn bezwaar heeft gemaakt bij gewone brief.
5.4. De Raad concludeert dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld.
6. De Raad is van oordeel dat er geen grond bestaat om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten als voorzien in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.