[Naam appellante] te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 december 2005, 04/3283 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2008
Namens appellante heeft mr. L.M.P. van Zandvoort, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij schrijven van 17 januari 2007 een nadere arbeidskundige toelichting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008 waar appellante in persoon is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Jansen - van Winden.
1. Appellante ontving in verband met een carpaal tunnel syndroom (CTS), rugklachten, schouderklachten en enkel- en knieklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk berekend werd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Het Uwv heeft de WAO-uikering van appellante bij besluit van 1 juli 2004, welk besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 8 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit), met ingang van 29 augustus 2004 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellante weliswaar beperkt is in haar functionele mogelijkheden, maar dat er op grond van een theoretische schatting geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellante ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het Uwv de beperkingen van appellante op een juiste en zorgvuldige wijze heeft vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
4. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat het Uwv haar beperkingen juist heeft vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank naar de mening van appellante ten onrechte overwogen dat het feit dat appellante in bezwaar niet is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts, niet leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke medische deskundige te benoemen teneinde haar beperkingen vast te stellen. Appellante heeft verder betwist dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan verrichten.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De primaire verzekeringsarts heeft na uitgebreid medisch onderzoek geoordeeld dat appellante een veelheid aan klachten presenteerde, die deels wel, deels onvoldoende medisch geobjectiveerd konden worden. De verzekeringsarts heeft voldoende medische redenen gezien om beperkingen aan te nemen ten aanzien van de rugbelasting, de rechter schouderbelasting, de handbelasting en de rechter kniebelasting van appellante en om appellante ten aanzien van psychische belastende factoren mild beperkt te achten. In verband met subjectief ervaren vermoeidheidsklachten, die door de verzekeringsarts plausibel werden geacht, heeft de verzekeringsarts appellante tevens beperkt geacht voor frequent zware lasten tillen tijdens het werk, het lopen tijdens het werk, traplopen, staan en staan tijdens het werk. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de bezwaarfase aan de hand van dossieronderzoek en informatie van de behandelend neuroloog P.R. Schiphof de belastbaarheid van appellante opnieuw bezien en geen reden gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts overwoog daartoe dat appellante in haar bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen andere klachten of nieuwe feiten presenteerde dan meegewogen in de rapportage van de primaire verzekeringsarts en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld.
5.2. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante onjuist zouden hebben vastgesteld. Met betrekking tot het CTS blijkt uit een op 7 november 2003 gedateerde verklaring van de neuroloog Schiphof dat er bij neurologisch onderzoek sprake was van een normaal reflexpatroon en er geen sprake was van motorische uitval. Verder waren er met een EMG onderzoek nog maar minimale restverschijnselen van een CTS aan te tonen, welke het uitgebreide klachtenpatroon van appellante niet konden verklaren. Ook uit de in beroep in geding gebrachte informatie van appellantes huisarts is de Raad niet gebleken dat appellante, ten tijde in geding, zwaarder beperkt was te achten. De Raad ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen in te willigen.
5.3. De Raad is verder, evenals de rechtbank, niet gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Nu appellante door de primaire verzekeringsarts reeds uitvoerig was onderzocht, de bezwaarverzekeringsarts naar eigen oordeel over voldoende informatie beschikte, waaronder informatie van de behandelend neuroloog, en appellante in bezwaar geen andere klachten of nieuwe feiten presenteerde dan de reeds bekende en meegewogen klachten of feiten, kon de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad volstaan met dossieronderzoek.
5.4. De Raad is verder niet gebleken dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen verrichten. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad genoegzaam aangetoond dat deze functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 december 2008.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.