ECLI:NL:CRVB:2008:BG6517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-531 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van beperkingen van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vanwege diverse medische klachten, waaronder een carpaal tunnel syndroom, rugklachten en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar uitkering per 29 augustus 2004 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank als zorgvuldig en juist beoordeeld.

Appellante heeft in hoger beroep betwist dat het Uwv haar beperkingen correct heeft vastgesteld en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke medische deskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor de vaststelling van de beperkingen van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de klachten van appellante adequaat hebben beoordeeld en dat er geen nieuwe feiten of klachten zijn gepresenteerd die een andere conclusie rechtvaardigen.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen in te willigen, aangezien er geen onzorgvuldigheden in de besluitvorming zijn aangetoond. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, zijn berekend voor de belastbaarheid van appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

06/531 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante] te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 december 2005, 04/3283 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M.P. van Zandvoort, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij schrijven van 17 januari 2007 een nadere arbeidskundige toelichting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008 waar appellante in persoon is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Jansen - van Winden.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante ontving in verband met een carpaal tunnel syndroom (CTS), rugklachten, schouderklachten en enkel- en knieklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk berekend werd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Het Uwv heeft de WAO-uikering van appellante bij besluit van 1 juli 2004, welk besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 8 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit), met ingang van 29 augustus 2004 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellante weliswaar beperkt is in haar functionele mogelijkheden, maar dat er op grond van een theoretische schatting geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellante ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het Uwv de beperkingen van appellante op een juiste en zorgvuldige wijze heeft vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
4. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat het Uwv haar beperkingen juist heeft vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank naar de mening van appellante ten onrechte overwogen dat het feit dat appellante in bezwaar niet is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts, niet leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke medische deskundige te benoemen teneinde haar beperkingen vast te stellen. Appellante heeft verder betwist dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan verrichten.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De primaire verzekeringsarts heeft na uitgebreid medisch onderzoek geoordeeld dat appellante een veelheid aan klachten presenteerde, die deels wel, deels onvoldoende medisch geobjectiveerd konden worden. De verzekeringsarts heeft voldoende medische redenen gezien om beperkingen aan te nemen ten aanzien van de rugbelasting, de rechter schouderbelasting, de handbelasting en de rechter kniebelasting van appellante en om appellante ten aanzien van psychische belastende factoren mild beperkt te achten. In verband met subjectief ervaren vermoeidheidsklachten, die door de verzekeringsarts plausibel werden geacht, heeft de verzekeringsarts appellante tevens beperkt geacht voor frequent zware lasten tillen tijdens het werk, het lopen tijdens het werk, traplopen, staan en staan tijdens het werk. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de bezwaarfase aan de hand van dossieronderzoek en informatie van de behandelend neuroloog P.R. Schiphof de belastbaarheid van appellante opnieuw bezien en geen reden gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts overwoog daartoe dat appellante in haar bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen andere klachten of nieuwe feiten presenteerde dan meegewogen in de rapportage van de primaire verzekeringsarts en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld.
5.2. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante onjuist zouden hebben vastgesteld. Met betrekking tot het CTS blijkt uit een op 7 november 2003 gedateerde verklaring van de neuroloog Schiphof dat er bij neurologisch onderzoek sprake was van een normaal reflexpatroon en er geen sprake was van motorische uitval. Verder waren er met een EMG onderzoek nog maar minimale restverschijnselen van een CTS aan te tonen, welke het uitgebreide klachtenpatroon van appellante niet konden verklaren. Ook uit de in beroep in geding gebrachte informatie van appellantes huisarts is de Raad niet gebleken dat appellante, ten tijde in geding, zwaarder beperkt was te achten. De Raad ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen in te willigen.
5.3. De Raad is verder, evenals de rechtbank, niet gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Nu appellante door de primaire verzekeringsarts reeds uitvoerig was onderzocht, de bezwaarverzekeringsarts naar eigen oordeel over voldoende informatie beschikte, waaronder informatie van de behandelend neuroloog, en appellante in bezwaar geen andere klachten of nieuwe feiten presenteerde dan de reeds bekende en meegewogen klachten of feiten, kon de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad volstaan met dossieronderzoek.
5.4. De Raad is verder niet gebleken dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen verrichten. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad genoegzaam aangetoond dat deze functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 december 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
CVG