ECLI:NL:CRVB:2008:BG6513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder het besluit van 24 mei 2004, waarbij de WAO-uitkering van appellante was ingetrokken, bevestigd. Appellante stelde dat er onvoldoende onderzoek was verricht naar haar psychische gesteldheid en dat een onafhankelijk onderzoek naar haar psychische belastbaarheid noodzakelijk was. Tijdens de zitting op 21 mei 2007 werd het onderzoek geschorst om het Uwv de gelegenheid te geven een psychiatrische expertise uit te laten voeren. Na deze expertise heeft het Uwv het besluit van 24 mei 2004 gewijzigd en de WAO-uitkering van appellante hersteld per 5 mei 2003.
Echter, in hoger beroep werd vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan de oorspronkelijke vordering van appellante, waardoor er geen procesbelang meer bestond. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat voor het verkrijgen van een oordeel in hoger beroep een direct procesbelang vereist is. Aangezien appellante geen verzoek om schadevergoeding had ingediend en het Uwv aan haar vordering had voldaan, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, die werden begroot op € 644,-- voor de verleende rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier T.J. van der Torn, op 28 november 2008.