ECLI:NL:CRVB:2008:BG6507
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en weigering van ZW-uitkering op basis van medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante en de weigering van de ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Almelo in haar eerdere uitspraak van 23 maart 2007 werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren die de belastbaarheid van appellante op de datum in geding (24 april 2006) anders maakten dan op de datum van de WAO-beoordeling (23 april 2006). De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding terecht geschikt werd geacht om ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies te verrichten.
Het procesverloop begon met een besluit op bezwaar van het Uwv van 2 augustus 2006, waarin de intrekking van de WAO-uitkering per 23 april 2006 werd gehandhaafd. Appellante had zich op 24 april 2006 ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat zij geen recht had op ziekengeld omdat zij niet ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
Tijdens de zitting op 29 oktober 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J. Gerritsen. De Raad oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van deze artsen te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor proceskostenvergoeding.