ECLI:NL:CRVB:2008:BG6507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2349 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en weigering van ZW-uitkering op basis van medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante en de weigering van de ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Almelo in haar eerdere uitspraak van 23 maart 2007 werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren die de belastbaarheid van appellante op de datum in geding (24 april 2006) anders maakten dan op de datum van de WAO-beoordeling (23 april 2006). De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding terecht geschikt werd geacht om ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies te verrichten.

Het procesverloop begon met een besluit op bezwaar van het Uwv van 2 augustus 2006, waarin de intrekking van de WAO-uitkering per 23 april 2006 werd gehandhaafd. Appellante had zich op 24 april 2006 ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat zij geen recht had op ziekengeld omdat zij niet ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J. Gerritsen. De Raad oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van deze artsen te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

07/2349 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 maart 2007, 06/1078 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit op bezwaar van 2 augustus 2006 heeft het Uwv het besluit van 22 februari 2006, waarbij de uitkering die appellante genoot krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 23 april 2006 is ingetrokken, gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, nrs. 07/2347 WAO en 07/3352 WAO, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, bevestigd.
1.2. Op 24 april 2006 heeft appellante zich ziek gemeld. Bij besluit van 24 mei 2006 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 24 april 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld, omdat zij op en na laatstgenoemde datum niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 15 augustus 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 24 mei 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden en geen reden geven tot twijfel en dat het Uwv op basis daarvan terecht heeft geconcludeerd dat appellante op en na 24 april 2006 in staat was ten minste één in het kader van de WAO geduide functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de hersteldmelding in het kader van de Ziektewet (ZW).
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie omtrent appellante onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 11 augustus 2006 blijkt naar het oordeel van de Raad genoegzaam dat de omtrent appellante beschikbare informatie van de behandelend sector en de verkregen gegevens uit het eigen onderzoek zijn meegewogen. In zijn rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend en gemotiveerd aangegeven dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding (24 april 2006) anders was dan op 23 april 2006 (de in geding zijnde datum van de WAO-beoordeling). Dat houdt in dat appellante op de datum in geding terecht geschikt werd geacht om ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies te verrichten.
4.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, is de Raad van oordeel dat appellant met ingang van 24 april 2006 terecht een uitkering ingevolge de ZW is geweigerd.
4.3. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ