ECLI:NL:CRVB:2008:BG6348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3074 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de toekenning van een WAO-uitkering door het Uwv werd gehandhaafd. Appellant, die zich in 2002 ziek meldde vanwege psychische klachten, betwistte de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van de aan hem voorgehouden functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de deskundigenrapporten van psychiater prof. dr. G.F. Koerselman en psychiater dr. C.C. Kan beoordeeld. Koerselman concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant adequaat was weergegeven, terwijl Kan een zwaardere beperking stelde. De Raad oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het oordeel van Koerselman af te wijken. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat de functie van schadecorrespondent binnendienst, gezien de medische beperkingen van appellant, niet geschikt was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij appellant recht kreeg op een uitkering van 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in zowel beroep als hoger beroep.

Uitspraak

04/3074 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 april 2004, 03/4798 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. van den Bout, advocaat te Voorburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend en heeft bij schrijven van 15 juni 2005 en 21 maart 2006 een nadere arbeidskundige toelichting gegeven.
Namens appellant zijn bij schrijven van 11 september 2006 medische stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2006, waar appellant in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Van den Bout, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Op verzoek van de Raad heeft psychiater prof. dr. G.F. Koerselman van verslag en advies gediend, waarop door beide partijen is gereageerd.
Op 23 april 2007 heeft appellant aanvullende stukken ingezonden.
Appellant heeft bij schrijven van 30 oktober 2007 een op 15 oktober 2007 gedateerde rapportage van psychiater
dr. C.C. Kan in geding gebracht. Prof. dr. Koerselman en dr. Kan hebben nadere reacties ingezonden.
Bij schrijven van 28 maart 2008 zijn namens appellant nog enige stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 april 2008, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. N.C. Spermon-Ploegmakers, kantoorgenoot van de opvolgende gemachtigde van appellant mr. M.A. Meesters, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff. Het onderzoek ter zitting is geschorst en voortgezet op 10 juni 2008, waar appellant in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Meesters, en waar het Uwv, met bericht, niet is verschenen. Als namens appellant meegebrachte getuige is gehoord [naam getuige].
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich op 7 januari 2002 in verband met psychische klachten ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als divisie controller bij [naam werkgever]. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 4 maart 2003 met ingang van 6 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellant ten gevolge van een aanpassingsstoornis beperkt is in zijn functionele mogelijkheden en ongeschikt is te achten voor zijn eigen werk. Appellant wordt wel in staat geacht gangbare werkzaamheden te verrichten, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit 44,3% bedraagt.
2. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 3 oktober 2003.
3. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid betwist van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. Appellant heeft daartoe onder verwijzing naar een op 28 augustus 2006 gedateerd verslag van een door orthopedagoog K. Hendriks en psychiater A.M.M. van der Reijken (beiden werkzaam bij het Centrum Autisme) verricht (psycho)diagnostisch onderzoek en een rapportage van dr. mr. J.W. Bins van 15 september 2006 gesteld dat hij aan een autismespectrumstoornis, de stoornis van Asperger, lijdt, waardoor hij in zijn sociaal functioneren zwaarder beperkt is te achten dan is aangenomen door het Uwv. Verder heeft appellant gesteld chronische rugklachten te hebben en chronische bijholten ontstekingen. Appellant heeft tot slot betwist dat de aan hem voorgehouden functies geschikt zijn te achten.
4.2.1. De door de Raad geraadpleegde deskundige Koerselman concludeerde in zijn rapportage van 17 april 2007 dat er bij appellant ten tijde in geding sprake was van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming en structurele kwetsbaarheid voor onrechtbeleving en de omgang daarmee als gevolg van de stoornis van Asperger of een persoonlijkheid met narcistische trekken. Koerselman was van mening dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant adequaat hadden weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 december 2002, waarin beperkingen zijn geformuleerd ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden waarin sprake is van deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo, verhoogd persoonlijk risico (transportfuncties en het werken met/bij gevaar opleverende machines), leidinggevende aspecten en conflicthantering (in die zin dat betrokkene een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact zou kunnen hanteren). In zijn rapportage heeft Koerselman twijfels geuit ten aanzien van de geschiktheid van de functie schadecorrespondent binnendienst.
4.2.2. Op verzoek van appellant heeft de psychiater Kan een contra-expertise verricht. Kan stelde vast dat er bij appellant sprake was van de stoornis van Asperger (de hoofddiagnose) en een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag in reactie op een arbeidsconflict met [naam werkgever] en privé factoren. Kan heeft appellant in vergelijking tot Koerselman en de verzekeringsartsen zwaarder beperkt geacht ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Appellant was naar de mening van Kan tevens beperkt voor het verdelen van de aandacht, herinneren en zelfstandig handelen en aangewezen op routineafhankelijk, voorspelbaar werk, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en afleiding door anderen. Verder heeft Kan appellant verdergaand beperkt geacht ten aanzien van het sociaal functioneren en voor geluidsbelasting. Kan achtte alle aan appellant voorgehouden functies ongeschikt voor appellant, met uitzondering van de (als reserve geduide) functie machinaal verspaner.
4.2.3. De door Kan verrichte contra-expertise heeft psychiater Koerselman geen grond gegeven om zijn rapportage aan te passen.
4.2.4. Het Uwv heeft bij rapportages van 13 juni 2005 en 16 maart 2006 een nadere arbeidskundige toelichting gegeven ten aanzien van de geschiktheid van de voorgehouden functies. Het Uwv heeft in de rapportage van Koerselman geen aanleiding gezien om het standpunt ten aanzien van de geschiktheid van de functie van schadecorrespondent binnendienst te wijzigen.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad overweegt dat in zijn vaste rechtspraak ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Koerselman heeft in een zorgvuldig onderbouwde rapportage uiteengezet waarom hij de door het Uwv voor appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals omschreven in de FML van 20 december 2002, onderschrijft. Verder heeft Koerselman gemotiveerd aangegeven waarom de bevindingen van psychiater Kan hem geen aanleiding geven zijn standpunt te wijzigen. Koerselman gaf aan dat hij de diagnose stoornis van Asperger niet heeft verworpen en dat hij de consequenties van deze diagnose voluit heeft meegewogen in zijn beoordeling wat betreft de eventuele beperkingen van appellant ten tijde in geding. Met de in de FML genoemde beperkingen wordt naar het oordeel van Koerselman de stressbelasting op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren voldoende gereduceerd. De deskundige heeft geen reden gezien voor verdergaande beperkingen omdat appellant, binnen zekere grenzen, in staat is gebleken tot het aangaan van complexe en affectieve interpersoonlijke contacten en appellant in zijn werk gedurende 20 jaar redelijk heeft gefunctioneerd. Koerselman gaf verder aan dat hij tijdens zijn onderzoek, en in de rapportage van Kan, geen aanwijzingen heeft gevonden dat appellant beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht en herinneren. De Raad acht dit oordeel niet onjuist. De Raad merkt op dat de verzekeringsartsen tijdens hun onderzoek evenmin evidente geheugen- of concentratiestoornissen hebben vastgesteld. Het verhandelde ter zitting, waar mevrouw Weber, die werkzaam is als autisme begeleider van appellant, is gehoord, heeft de Raad evenmin aanleiding gegeven te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van Koerselman. Met betrekking tot de door appellant geclaimde chronische rugklachten en chronische bijholten ontstekingen merkt de Raad op dat hij in de stukken onvoldoende aanknopingspunten vindt dat appellants beperkingen op dit punt zijn onderschat.
5.3. Wat de passendheid van de aan appellant voorgehouden functies betreft, overweegt de Raad als volgt. De theoretische schatting is door het Uwv gebaseerd op de functies commercieel-administratief medewerker (sbc-code 516110), schadecorrespondent (sbc-code 516080) en schilder/spuiter (sbc-code 262170). Het Uwv heeft bij schrijven van
13 juni 2005 en 16 maart 2006 een nadere arbeidskundige toelichting gegeven op de geschiktheid van deze functies en de aan appellant voorgehouden reservefuncties, welke toelichting toereikend wordt geacht door de Raad. De Raad is evenwel, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van schadecorrespondent binnendienst, gelet op het daaraan verbonden belastende aspect dat gedebatteerd moet kunnen worden met een boze/onredelijke tegenpartij en gelet op hetgeen Koerselman daarover heeft gerapporteerd, in medisch opzicht voor appellant niet geschikt is te achten. Zoals door het Uwv ter zitting op 8 april 2008 is medegedeeld, leidt het vervallen van de functie schadecorrespondent binnendienst en het bijduiden van de reservefunctie administratief ondersteunend medewerker er toe dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld dient te worden op 45 tot 55%. Appellant heeft dat niet bestreden.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslissen als onder III is aangegeven.
5.5.1. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1127,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
5.5.2. De kosten van de door appellant geraadpleegde medische deskundige komen voor vergoeding in aanmerking. Voor de rapportage van J.W. Bins stelt, de Raad, overeenkomstige het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken, de vergoeding vast op € 817,66. Voor de rapportage van C.C. Kan bedraagt de vergoeding € 2657,--.
5.5.3. De Raad is uit de gedingstukken gebleken dat in hoger beroep een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend, zodat het bedrag van de (proces)kosten in hoger beroep dient te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 oktober 2003;
Bepaalt dat appellant met ingang van 6 januari 2003 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag groot € 644,--;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 4601,66, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 133,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CVG