ECLI:NL:CRVB:2008:BG6031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2772 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2007, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante te herzien, gegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 november 2008 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Stoppelenburg, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv van 24 juli 2006, waarin de WAO-uitkering met ingang van 4 mei 2006 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Tijdens de zitting op 17 oktober 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door R. Zaagsma.

De Raad heeft overwogen dat de argumenten van appellante, waaronder de verwijzing naar de opvatting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige H. Baeten, in essentie een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, aangezien de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van het Uwv op een juiste medische grondslag berust, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, wat de Raad onderschrijft.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de psychische klachten van appellante niet heeft onderschat, maar dat er geen aanleiding is voor het aannemen van meer beperkingen dan reeds zijn vastgesteld. De Raad is van oordeel dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad bevestigt dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellante geschikt zijn, gelet op de voor haar geldende beperkingen.

Uitspraak

07/2772 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam apppellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2007, 06/2573 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 juli 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante met ingang van 4 mei 2006 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 24 juli 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en besluiten genomen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten.
De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 24 juli 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Dit laatste omdat niet op voldoende wijze is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog een deugdelijke toelichting verstrekt. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.1. In hoger beroep heeft appellante een uitgebreid overzicht gegeven van hetgeen in haar leven is gepasseerd. Appellante is, kort samengevat, gedurende een lange periode misbruikt door haar stiefvader en mishandeld door haar moeder. Toen appellante 22 jaar oud was heeft zij een zelfmoordpoging gedaan.
Naar de mening van appellante heeft het Uwv de ernst van haar psychische klachten onderschat.
2.2. Het Uwv heeft in verweer naar voren gebracht dat de psychische problemen waarmee appellante kampt niet worden ontkend. In verband met deze problemen is een aantal beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en is een urenbeperking vastgesteld. Voor het aannemen van meer beperkingen ziet het Uwv geen aanleiding. Van een situatie waarin geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig zijn is naar de opvatting van het Uwv geen sprake.
Het Uwv kan zich dan ook vinden in het oordeel van de rechtbank zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak.
3.1. Hetgeen appellante heeft aangevoerd - waaronder de verwijzing naar de opvatting van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige H. Baeten, zoals neergelegd in onder andere zijn brief van 11 april 2006 - vormt in essentie een herhaling van hetgeen appellante reeds in beroep naar voren heeft gebracht.
3.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad is met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat uit hetgeen door appellante is aangevoerd, noch uit de door haar overgelegde stukken, blijkt dat door het Uwv op onvoldoende wijze rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante.
Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen is de Raad voorts van oordeel dat het - in hoger beroep herhaalde - verzoek om nader advies van een onafhankelijk deskundige in te winnen niet voor inwilliging in aanmerking komt.
Met de rechtbank is de Raad ten slotte van oordeel dat - gelet op de voor appellante geldende beperkingen - de aan de schatting ten grondslag liggende en in beroep nader toegelichte functies voor appellante geschikt zijn.
3.3. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
RB