ECLI:NL:CRVB:2008:BG5704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5305 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overplaatsing van een ambtenaar bij de Koninklijke Luchtmacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een ambtenaar bij de Koninklijke Luchtmacht, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overplaatsing naar Vliegbasis Eindhoven. Appellant was sinds 1 april 1997 in dienst en had zijn aanstelling op 23 juni 2002 met vier jaar verlengd. Hij bekleedde de rang van korporaal der eerste klasse en vervulde de functie van assistent materieel beheerder op Vliegbasis Volkel. In mei 2005 vroeg appellant om overplaatsing, maar zijn verzoek werd afgewezen op basis van een negatief advies over zijn functioneren. De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de commandant handhaafde zijn afwijzing in een nieuw besluit op bezwaar, waarbij hij zich beriep op tijdelijk onvoldoende functioneren van appellant.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de commandant niet voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om overplaatsing was afgewezen. De Raad stelde vast dat er geen aanwijzingen waren voor de aard van het tijdelijk onvoldoende functioneren en dat de commandant zijn argumenten niet consistent had gehouden. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, en droeg de commandant op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de commandant veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en werd het griffierecht van € 355,- vergoed aan appellant.

Uitspraak

07/5305 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 juli 2007, 07/1252 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Luchtstrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 20 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Woerden. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 1 april 1997 aangesteld bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd bij de Koninklijke luchtmacht. Met ingang van 23 juni 2002 is zijn aanstelling met vier jaar verlengd. Sinds 1 maart 2003 bekleedde hij de rang van korporaal der eerste klasse en sinds 1 juni 2004 vervulde hij de functie van assistent materieel beheerder op de Vliegbasis Volkel.
1.2. Op 23 mei 2005, ruim een jaar voor het einde van zijn aanstelling, heeft appellant op eigen initiatief een oriënterend gesprek gehad op de Vliegbasis Eindhoven met het oog op de vervulling van een functie bij het Klu Cargo Centre (hierna: KCC). Op 24 mei 2005 heeft appellant vervolgens een verzoek ingediend om overplaatsing naar Vliegbasis Eindhoven. Bij e-mailbericht van 31 mei 2005 heeft Y., personeelsconsulent van de Vliegbasis Eindhoven, aan appellant meegedeeld dat hij met de personeelsdirectie (DPKLU/CAPZ) contact had gehad over de mogelijkheden van contractverlenging, dat appellant gelet op een positief advies van het Hoofd KCC welkom was en dat, gezien de benodigde opleidingsduur en de leeftijd van appellant, een contract van minimaal en maximaal vier jaar zou worden voorgesteld.
1.3. Vervolgens heeft het Hoofd KCC referenties ingewonnen over appellant bij de waarnemend Commandant 901 Squadron van de Vliegbasis Volkel. Deze heeft aangegeven dat appellant op dit moment voldoende tot goed functioneert, maar de eigenschap heeft erg wispelturig te zijn. Daarom zou niet tot contractverlenging bij de Vliegbasis Volkel worden overgegaan; ook overplaatsing naar de Vliegbasis Eindhoven werd door hem ontraden. Naar aanleiding van deze informatie heeft het Hoofd KCC afgezien van een voorstel tot overplaatsing van appellant. Bij brief van 29 juli 2005 is aan appellant meegedeeld dat zijn verzoek om overplaatsing is afgewezen.
1.4. Dit besluit is - met een aangepaste motivering - gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 12 december 2005. Wat de motivering betreft is in het besluit op bezwaar opgemerkt dat er geen schriftelijke stukken zijn waaruit opgemaakt kan worden dat het functioneren van appellant negatief is of wordt beïnvloed wegens een wispelturig karakter. Voorts is verwezen naar een verslag van een gesprek van 21 juni 2005, waaruit blijkt dat appellant na een verbetertraject van twee maanden voldoende functioneert op zijn huidige functie. Niettemin is de afwijzing van het verzoek om overplaatsing gehandhaafd, op de grond dat appellant niet kan voldoen aan de minimaal vereiste functievervullingstermijn van twee jaren, aangezien zijn dienstverband eerder afloopt.
1.5. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 7 augustus 2006, het beroep van appellant tegen het besluit van 12 december 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de commandant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe is onder meer overwogen dat het de commandant vrijstond om aan de over-plaatsing een verlenging van het dienstverband te verbinden, hetgeen hij in eerste instantie ook van plan was en aan appellant heeft voorgesteld. Onder deze omstandig-heden kon de commandant bij de motivering van zijn afwijzing niet volstaan met verwijzing naar het aflopend dienstverband van appellant, aldus de rechtbank. De commandant heeft in deze uitspraak berust.
1.6. In het nieuwe besluit op bezwaar van 29 januari 2007 (hierna: bestreden besluit), is overwogen dat het voorstel tot functietoewijzing en verlenging van de aanstelling gedaan is op basis van onvolledige informatie. Het Hoofd KCC is eerst op of na 31 mei 2005 op de hoogte gesteld van het onvoldoende functioneren van appellant. De periode van onvoldoende functioneren mocht volgens de commandant worden meegewogen bij de beslissing tot afwijzing van het verzoek van appellant.
2. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft vervolgens bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de personeelsconsulent onbevoegd was om - ondersteund door de personeelsdirectie - toezeggingen te doen ten aanzien van de overplaatsing en eventuele verlenging van de aanstelling van appellant. Voorts heeft appellant naar voren gebracht dat er tijdens zijn hele dienstverband van ruim acht jaar slechts eenmalig sprake is geweest van een korte periode van onvoldoende functioneren, en dat die periode op 21 juni 2005 na een verbetertraject van twee maanden positief werd afgesloten. Gelet hierop is de afwijzing van zijn verzoek disproportioneel, aldus appellant.
De commandant heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Wat betreft de door appellant gestelde toezegging is de Raad van oordeel dat, daargelaten of de betrokken functionaris in de gegeven situatie bevoegd was tot het doen van toezeggingen, niet gebleken is van een zodanig ongeclausuleerde toezegging dat appellant daaraan het vertrouwen mocht ontlenen dat zijn verzoek om overplaatsing en daarmee gepaard gaande verlenging van de aanstelling zonder meer zou worden gehonoreerd. Daartoe heeft de Raad overwogen dat in het e-mailbericht van 31 mei 2005, waarop appellant zich beroept, nog slechts sprake is van een positief advies van Hoofd KCC en van een voorstel tot contractverlenging. Het moet appellant bekend zijn geweest dat er nog referenties over hem konden worden ingewonnen, en dat die referenties tot een bijstelling van het beeld over hem zouden kunnen leiden. Bovendien was, zoals blijkt uit de beschrijving van de gang van zaken in het bezwaarschrift van appellant, ook bij de - op zichzelf positieve - eerste reactie van zijn direct leidinggevende, eerste luitenant R., nog het voorbehoud gemaakt, dat er wel een andere korporaal naar Vliegbasis Volkel zou moeten komen. Appellant moest er derhalve om verschillende redenen rekening mee houden, dat de overplaatsing toch niet rond zou komen.
4.2. Vervolgens staat de Raad voor de vraag of de commandant met zijn afwijzing van het verzoek van appellant (anderszins) in strijd heeft gehandeld met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
4.2.1. Dienaangaande moet de Raad allereerst vaststellen, dat de commandant ter motivering van zijn afwijzing achtereenvolgens verschillende argumenten heeft aangevoerd, die het bestreden besluit niet bleken te kunnen dragen. In het eerste besluit op bezwaar heeft de commandant toegegeven dat het aanvankelijke argument van wispelturigheid geen hout snijdt, en heeft hij expliciet verwezen naar het verbeterde functioneren van appellant. Nadat het hierna aangevoerde argument dat het dienstverband afloopt door de rechtbank is verworpen, heeft de commandant zijn nieuwe besluit op bezwaar gebaseerd op het tijdelijk onvoldoende functioneren van appellant, terwijl eerder juist de verbetering in zijn functioneren werd beklemtoond.
4.2.2. De Raad moet dienaangaande vaststellen, dat de gedingstukken geen enkele aanwijzing bevatten over de aard van het tijdelijk onvoldoende functioneren van appellant. De commandant heeft de stelling van appellant, dat er slechts sprake is geweest van een eenmalige inzinking van beperkte duur en betekenis, zoals die zich in een loopbaan nu eenmaal kan voordoen, en dat hij afgezien daarvan steeds naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, niet weersproken. De Raad houdt deze stelling van appellant voor juist, mede gelet op het feit dat met een verbetertraject van twee maanden kon worden volstaan om het functioneren van appellant weer op het gewenste peil te krijgen.
5. Een en ander leidt de Raad tot de conclusie, dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet berust op een deugdelijke motivering en voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. De commandant zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
6. De Raad acht voorts termen aanwezig op grond van artikel 8:75 van de Awb de commandant te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 januari 2007;
Draagt de commandant op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de commandant in de proceskosten van appellant tot in totaal € 1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 355,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD