ECLI:NL:CRVB:2008:BG5550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4816 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en onderzoeksplicht van het College van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem heeft bekrachtigd. Appellant had zich op 13 februari 2006 gemeld voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en diende op 2 maart 2006 een aanvraag in. Het College heeft de aanvraag op 6 april 2006 afgewezen, na een huisbezoek op 4 april 2006, waarbij de sociale recherche de woonsituatie van appellant heeft onderzocht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het College de afwijzing niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid, omdat het College geen nader onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke woonsituatie van appellant tijdens het huisbezoek. De Raad stelt vast dat de door appellant getoonde woonruimte ten tijde van het huisbezoek onbewoonbaar was door verbouwingen, en dat appellant niet in staat was om aan te tonen waar zijn privé-spullen waren opgeslagen. De Raad concludeert dat het College in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat een onderzoeksplicht oplegt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het College wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.932,-- bedragen, en moet het College het griffierecht van € 144,-- vergoeden.

Uitspraak

07/4816 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 juli 2007, 07/85 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E. van Nisselrooy, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Nisselrooy. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kelderman, werkzaam bij de gemeente de gemeente Doetinchem. Tevens zijn verschenen de door de appellant meegebrachte getuige [naam getuige 1 ], wonende te [woonplaats] en de door het College opgeroepen getuige [naam getuige 2], sociaal rechercheur bij de afdeling werk en inkomen van de gemeente Doetinchem.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 13 februari 2006 bij het Centrum voor werk en inkomen gemeld voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft vervolgens op 2 maart 2006 een aanvraag om bijstand ingediend. Daarbij heeft appellant aangegeven woonachtig te zijn op het adres [adres] te [woonplaats]
1.2. Naar aanleiding van die aanvraag heeft de sociale recherche van de gemeente Doetinchem een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. In dat kader is op 4 april 2006 een huisbezoek gebracht aan de woning op het door appellant opgegeven adres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerd rapport.
1.3. Bij besluit van 6 april 2006 heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen.
1.4. Bij besluit van 11 december 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 april 2006 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant, niet aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk verblijf te hebben op het door hem opgegeven adres [adres] te [woonplaats].
Daarbij heeft het College overwogen dat in de door appellant getoonde kamer die hij zegt te huren niet kan worden gewoond, en hij evenmin kan laten zien waar zijn privé-spullen zijn opgeslagen, omdat hij van die kamer geen sleutel heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
11 december 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.2. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat op het adres [adres] ten tijde in geding verbouwingen plaatsvonden en dat de door appellant tijdens het huisbezoek op 4 april 2006 aan de sociale recherche getoonde woonruimte, als gevolg van die verbouwingen, niet bewoond werd en tevens onbewoonbaar was.
4.3. Aan de hand van het verslag van het huisbezoek stelt de Raad voorts vast dat appellant tijdens dat huisbezoek
- desgevraagd - aan sociaal rechercheur [getuige 2] heeft verklaard dat zijn privé-spullen als gevolg van de verbouwing tijdelijk in een andere kamer lagen op hetzelfde adres [adres], doch dat hij van die kamer de sleutel niet heeft. Daaruit heeft sociaal rechercheur [getuige 2], zonder nader onderzoek, geconcludeerd dat de woonsituatie van appellant niet is vast te stellen, welke conclusie - in essentie - door het College ten grondslag is gelegd aan zijn besluitvorming.
4.4. Gelet op de uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende onderzoeksplicht, alsmede de omstandigheden van het geval lag het naar het oordeel van de Raad op de weg van het College, om tijdens het huisbezoek op 4 april 2006 terstond nader onderzoek te doen naar de feitelijke woonsituatie van appellant. Daarbij acht de Raad van belang dat appellant tijdens het huisbezoek heeft aangegeven dat hij in een andere kamer op het gegeven adres zijn spullen tijdelijk had opgeslagen.
Dat hij op dat moment niet beschikte over de sleutel van de kamer brengt de Raad niet tot een ander oordeel, nu onweersproken is gesteld dat hij die sleutel direct bij de verhuurder kon afhalen.
4.5. Door nader onderzoek ten tijde van het huisbezoek naar de feitelijke woonsituatie van appellant na te laten, heeft het College naar het oordeel van de Raad de beslissing tot afwijzing van de aanvraag van appellant niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen.
4.6. Het hoger beroep slaagt derhalve. Op grond van hetgeen in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen komt de Raad tot de conclusie dat het besluit van 11 december 2006, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor vernietiging in aanmerking komt. Dat betekent dat ook de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het College dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
4.7. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar, op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 11 december 2006;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.932,--, te betalen door de gemeente Doetinchem;
Bepaalt dat de gemeente Doetinchem aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 november 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) S.R. Sharma.
IA