[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2007, 06/1558 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 november 2008
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. Appellante heeft op 7 september 2005 en 7 oktober 2005 aanvragen voor bijzondere bijstand ingediend voor diverse tandartskosten. Die aanvragen zijn afgewezen, met uitzondering van de aanvraag voor vergoeding van een consult.
1.1. Op 10 november 2005 heeft appellante wederom een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor diverse tandartskosten, waaronder de kosten van een opbeetplaat ten bedrage van € 107,--.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 2 december 2005 heeft het College die aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van 2 december 2005 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 februari 2006 gegrond verklaard, het besluit van 2 februari 2006 vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de kosten van een opbeetplaat wel noodzakelijk zijn, maar dat een aanvullende ziektekostenverzekering een toereikende voorliggende voorziening is voor de kosten van tandheelkundige hulp en dat geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) om niettemin bijstand voor de onderhavige kosten te verlenen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt eerst, mede op grond van hetgeen desgevraagd van de kant van appellante ter zitting is gesteld vast, dat de aangevallen uitspraak wordt aangevochten, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 2 februari 2006, betrekking hebbende op bijzondere bijstand voor de kosten van een opbeetplaat, door de rechtbank in stand zijn gelaten. Daarbij is het hoger beroep beperkt tot de vraag of er ten aanzien van genoemde kosten sprake is van zeer dringende redenen om bijstand te verlenen.
4.2. Het eerste lid van artikel 16 van de WWB, biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting op artikel 16 van de WWB dient dan wel vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.3. De enkele, niet met objectieve en verifieerbare medische gegevens onderbouwde stelling, dat als gevolg van pijnklachten een acute noodsituatie is ontstaan, geeft de Raad geen aanleiding om te komen tot het oordeel dat hier sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.4. Gelet op het vorenstaande was het College niet bevoegd bijzondere bijstand toe te kennen voor de onderhavige kosten.
4.5. Uit het onder 4.2 tot en met 4.4 overwogene vloeit voort dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 2 februari 2006, voor zover betrekking hebbende op bijzondere bijstand voor de kosten van een opbeetplaat, terecht in stand heeft gelaten.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 november 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.