ECLI:NL:CRVB:2008:BG5532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3966 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten wegens gebrek aan zeer dringende redenen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten werd afgewezen. Appellante had op 7 september en 7 oktober 2005 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor diverse tandartskosten, die grotendeels werden afgewezen, met uitzondering van een consult. Op 10 november 2005 diende zij opnieuw een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van een opbeetplaat. Deze aanvraag werd op 2 december 2005 door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 2 februari 2006 kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van 2 februari 2006 gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de opbeetplaat noodzakelijk waren, maar dat een aanvullende ziektekostenverzekering een toereikende voorliggende voorziening was. Er was volgens de rechtbank geen sprake van zeer dringende redenen om bijstand te verlenen, zoals vereist door artikel 16 van de Wet werk en bijstand (WWB).

In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich beperkt tot de vraag of er zeer dringende redenen zijn voor bijstand voor de kosten van de opbeetplaat. De Raad oordeelt dat de enkele stelling van appellante, zonder objectieve medische gegevens, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een acute noodsituatie. Daarom was het College niet bevoegd om bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van de opbeetplaat.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/3966 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2007, 06/1558 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft op 7 september 2005 en 7 oktober 2005 aanvragen voor bijzondere bijstand ingediend voor diverse tandartskosten. Die aanvragen zijn afgewezen, met uitzondering van de aanvraag voor vergoeding van een consult.
1.1. Op 10 november 2005 heeft appellante wederom een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor diverse tandartskosten, waaronder de kosten van een opbeetplaat ten bedrage van € 107,--.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 2 december 2005 heeft het College die aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van 2 december 2005 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 februari 2006 gegrond verklaard, het besluit van 2 februari 2006 vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de kosten van een opbeetplaat wel noodzakelijk zijn, maar dat een aanvullende ziektekostenverzekering een toereikende voorliggende voorziening is voor de kosten van tandheelkundige hulp en dat geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) om niettemin bijstand voor de onderhavige kosten te verlenen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt eerst, mede op grond van hetgeen desgevraagd van de kant van appellante ter zitting is gesteld vast, dat de aangevallen uitspraak wordt aangevochten, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 2 februari 2006, betrekking hebbende op bijzondere bijstand voor de kosten van een opbeetplaat, door de rechtbank in stand zijn gelaten. Daarbij is het hoger beroep beperkt tot de vraag of er ten aanzien van genoemde kosten sprake is van zeer dringende redenen om bijstand te verlenen.
4.2. Het eerste lid van artikel 16 van de WWB, biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting op artikel 16 van de WWB dient dan wel vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.3. De enkele, niet met objectieve en verifieerbare medische gegevens onderbouwde stelling, dat als gevolg van pijnklachten een acute noodsituatie is ontstaan, geeft de Raad geen aanleiding om te komen tot het oordeel dat hier sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.4. Gelet op het vorenstaande was het College niet bevoegd bijzondere bijstand toe te kennen voor de onderhavige kosten.
4.5. Uit het onder 4.2 tot en met 4.4 overwogene vloeit voort dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 2 februari 2006, voor zover betrekking hebbende op bijzondere bijstand voor de kosten van een opbeetplaat, terecht in stand heeft gelaten.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 november 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) S.R. Sharma.
IA