[Naam appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2006, 05/3957 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 november 2008
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 9 juli 2008 heeft het Uwv nadere stukken ingezonden.
Op 15 oktober 2008 heeft mr. Kuit nog nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam geweest als slijper van scheepsschroeven. Hij is op 2 juni 1992 uitgevallen voor deze werkzaamheden. Aan hem is een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 2 september 2004 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn uitkering ongewijzigd werd voortgezet. Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2005 is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv, na een zorgvuldig medisch onderzoek, tot de juiste medische beperkingen is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank mede betrokken dat appellant geen medische stukken heeft ingezonden ter onderbouwing van zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten aan nek, arm, voeten en schouder, alsmede zijn klachten van hoofdpijn en duizeligheid. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies acht de rechtbank passend. Nu pas in beroep voldoende is gemotiveerd waarom de functies passend worden geacht, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant deze uitspraak bestreden met als belangrijkste grief dat het medisch onderzoek onvoldoende gericht is geweest op appellants klachten en dat daarbij ook ten onrechte geen informatie is opgevraagd uit de behandelende sector.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In de eerste plaats stelt de Raad vast dat namens het Uwv ter zitting is medegedeeld dat er geen bezwaar tegen is dat de Raad de brief van appellants gemachtigde van 15 oktober 2008, welke is verzonden na het verstrijken van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn, in zijn beschouwingen betrekt.
4.3. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de Raad sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat verzekeringsarts R.K. Kanhai appellant heeft onderzocht en een dossierstudie heeft verricht. Bij het opstellen van het medisch rapport en de Functionele Mogelijkheden Lijst heeft Kanhai betrokken de, door appellant meegebrachte, medische gegevens van de behandelende neuroloog en radioloog. De bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe zag geen redenen te twijfelen aan de conclusies van Kanhai. Namens appellant zijn voor het eerst nadere medische stukken ingezonden bij meergenoemde brief van 15 oktober 2008. Nog daargelaten dat deze informatie slechts één dag voor de zitting aan de Raad en het Uwv is toegezonden, moet de Raad ook constateren deze informatie niet ziet op de datum in geding.
4.4. Met betrekking tot de geschiktheid van de aan de schatting nog ten grondslag liggende functies zijn door of namens appellant geen nadere grieven aangevoerd. De Raad ziet geen redenen te twijfelen aan de geschiktheid van de, door bezwaararbeidsdeskundige A.W. van Mastrigt bij rapport van 27 juni 2008 nog van een nadere motivering voorziene, geduide functies.
5. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
(get.) M.M. van der Kade.