[Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 december 2006, 06/119 en 06/256 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
Namens appellante heeft mr. M.C.F.M. Mollee, werkzaam bij Achmea Vitale B.V. te
De Meern, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Partijen zijn ter zitting niet verschenen.
1.1. Bij besluit van 4 september 2003 heeft het Uwv appellante een (verlengde) loondoorbetalingsverplichting van twee maanden opgelegd ten aanzien van haar werkneemster [naam werkneemster]. Dit tijdvak omvatte de periode van
12 september 2003 tot 12 november 2003. Bij besluit van 5 april 2004 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 september 2003 ongegrond verklaard.
1.2. Bij uitspraak van 11 januari 2005 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 april 2004 vernietigd. Hierbij is het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.3.1. Namens appellante is bij brief van 17 maart 2005 verzocht om vergoeding van de als gevolg van het besluit van 4 september 2003 geleden schade. Daarbij is de schade nader gespecificeerd in een achttal posten (punten 1 tot en met 8), zijnde respectievelijk het doorbetaalde loon, inclusief vakantietoeslag (punt 1), de daarover verschuldigde wettelijke rente (punt 2), de kosten van een arbeidskundige expertise (punt 3) en de overige door appellante zelf gemaakte kosten (punten 4 tot en met 8).
1.3.2. Bij besluit van 23 mei 2005 is het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2003 alsnog gegrond verklaard en het besluit van 4 september 2003 ingetrokken. Hierbij is aangegeven dat met betrekking tot de punten 1 en 2 van het verzoek om schade-vergoeding een nader besluit zal worden genomen. Voor het overige (punten 3 tot en met 8) is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In dit kader is aangegeven dat dit kosten betreft die in de bezwaar- en beroepsprocedure zijn gemaakt, welke kosten in opdracht van de rechtbank door overmaking aan appellante van een bedrag ad € 917,-- inmiddels zijn voldaan. Tegen dit besluit zijn door of namens appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.3. Bij besluit van 26 augustus 2005 heeft het Uwv aan appellante een bedrag ad € 956,19 aan loonkosten toegekend (punt 1). Hierbij is aangegeven dat appellante recht heeft op de wettelijke rente over genoemd bedrag (punt 2). Bij besluit van
24 november 2005 is appellante een bedrag ad € 76,26 aan wettelijke rente toegekend. Het tegen het besluit van 26 augustus 2005 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 21 december 2005 (bestreden besluit I) deels gegrond verklaard. Hierbij is aangegeven dat appellante tevens recht heeft op de bij het doorbetaalde loon behorende werkgeverslasten ad € 191,24 en de daarover verschuldigde wettelijke rente ad € 17,72. Het tegen het besluit van 24 november 2005 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 26 januari 2006 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard. Hierbij is aangegeven dat, nu appellante feitelijk een hoger bedrag heeft ontvangen dan waar zij recht op heeft, er geen aanleiding is het besluit van 24 november 2005 te herzien.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich, onder verwijzing naar het toepasselijke Bedrijfsreglement, op het standpunt gesteld dat het Uwv 100% van het ten onrechte doorbetaalde loon moet vergoeden. Voorts heeft appellante, onder verwijzing naar besluiten van het Uwv in andere gevallen, gesteld dat het Uwv inmiddels aansprakelijkheid voor de geleden loonschade heeft erkend en dat de volledige loonkosten en bijkomende kosten door het Uwv worden vergoed. Verder heeft appellante betoogd dat de kosten van de arbeidsdeskundige en de kosten gemaakt door appellante zelf ad € 1.098,-- ten onrechte zijn aangemerkt als kosten ter zake van de bezwaar- en beroepsprocedure. Deze kosten betreffen kosten van extra re-integratie-inspanningen alsmede de kosten voor de afhandeling van de loonbetaling en om de schade vergoed te krijgen. Deze kosten dienen derhalve eveneens vergoed te worden, aldus appellante.
4. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de geclaimde loonschade niet in een zodanig verband staat met het onrechtmatige loonsanctiebesluit dat deze aan het Uwv kan worden toegerekend. Het Uwv erkent dan ook geen aansprakelijkheid voor eventuele loonschade. Wel is het Uwv bereid uit een oogpunt van coulance 70% van de loonschade te vergoeden. Ten aanzien van de kosten van de arbeidsdeskundige is reeds beslist bij het besluit van 23 mei 2005, aldus het Uwv.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.1.1. Naar de Raad reeds vele malen heeft uitgesproken, dient bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, LJN: ZC1036) dat, indien een overheids-lichaam een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling het jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven. In aansluiting hierop heeft de Raad in zijn uitspraak van 24 februari 1998, LJN: AA8776, geoordeeld dat, indien na bezwaar door een bestuursorgaan een primair besluit wordt herroepen, omdat dat primaire besluit onrechtmatig blijkt te zijn, daarmee in beginsel ook de schuld van het bestuursorgaan met betrekking tot dat in bezwaar onrechtmatig gebleken besluit is gegeven.
5.1.2. Niet in geding is dat het Uwv bij het besluit van 23 mei 2005 geheel aan het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2003 is tegemoetgekomen en de loonsanctie niet langer heeft gehandhaafd. Daarmee is het primaire besluit van 4 september 2003 in beginsel herroepen en staat de onrechtmatigheid van het besluit van 4 september 2003 in rechte vast. Met het onrechtmatige besluit van 4 september 2003 heeft het Uwv een onrechtmatige daad begaan jegens appellante. Die onrechtmatige daad dient het Uwv te worden toegerekend. Daarmee is de schadevergoedingsplicht van het Uwv in beginsel gegeven.
5.2. De vraag is vervolgens of alle geclaimde loonschade een gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit.
5.2.1. Wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, dan zal genoegzaam aannemelijk moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend.
5.2.2. Artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bepaalt, onder meer, dat het Uwv een tijdvak vaststelt gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
5.2.3. Ingevolge artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zoals dat artikel luidde ten tijde in geding behoudt de werknemer, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voor een tijdvak van 52 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.
5.2.4. Niet in geding is dat appellante naar aanleiding van het besluit van 4 september 2003 aan werkneemster [naam werkneemster] gedurende twee maanden het volledige loon heeft doorbetaald. De Raad is van oordeel dat gelet op de in 5.2.2 en 5.2.3 weergegeven wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, de aan appellante opgelegde loondoorbetalingsverplichting van twee maanden niet meer inhield dan de verplichting voor appellante gedurende die periode aan de werknemer 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon te betalen, althans het wettelijk minimumloon. Dat het toepasselijke Bedrijfsreglement bepaalt dat het loon in geval van ziekte in bepaalde gevallen dient te worden aangevuld tot 100%, kan hier niet aan afdoen. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan appellante meent, in beginsel niet 100% maar 70% van het als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend, zij het met inachtneming van voormeld minimum.
5.2.5. De grief dat het Uwv willekeurig handelt omdat aan enige andere werkgevers in een vergelijkbare situatie wel 100% van de loonschade is vergoed, slaagt niet. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 27 augustus 2008, LJN: BE9377.
5.2.6. Gelet op het in 5.2.4 en 5.2.5 overwogene kan appellante niet worden gevolgd in haar standpunt dat 100% van het doorbetaalde loon als schade dient te worden vergoed. De Raad ziet om die reden onvoldoende aanleiding om het bij bestreden besluit I gehandhaafde bedrag aan loonschade ad € 956,19 voor onjuist te houden. De Raad ziet om die reden tevens onvoldoende aanleiding om de, aan het doorbetaalde loon verbonden, bij bestreden besluit I aan appellante toegekende, werkgeverslasten ad € 191,24, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente ad € 17,72, voor onjuist te houden. Bij het vorenstaande tekent de Raad nog aan dat appellante tegen geen van de genoemde bedragen concrete grieven naar voren heeft gebracht.
5.2.7. Inzake de door appellante geclaimde kosten van extra re-integratie-inspanningen alsmede de kosten voor de afhandeling van de loonbetaling en om de schade vergoed te krijgen, overweegt de Raad dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vergoeding van deze kosten geen deel kan uitmaken van het geschil in deze zaak. Bij besluit van 23 mei 2005 is vergoeding van deze kosten afgewezen en tegen dit besluit is geen bezwaar of beroep ingesteld, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden.
5.2.8. Met betrekking tot het bij bestreden besluit II gehandhaafde bedrag aan wettelijke rente ad € 76,26 overweegt de Raad eveneens onvoldoende aanleiding te zien om dit bedrag voor onjuist te houden. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat appellante ook tegen de hoogte van dit bedrag geen concrete grieven naar voren heeft gebracht.
5.2.9. Hetgeen in 5.2.5 tot en met 5.2.8 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.