ECLI:NL:CRVB:2008:BG4982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1155 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die per 18 augustus 1993 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering per 16 juni 2004 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Almelo, die het beroep gegrond verklaarde en het Uwv opdroeg om een nieuw besluit te nemen. Het Uwv heeft appellante opnieuw laten onderzoeken door een geregistreerd verzekeringsarts, die concludeerde dat de eerdere medische bevindingen gehandhaafd konden blijven.

Appellante heeft opnieuw beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, waarbij zij aanvoerde dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat er objectiveerbare beperkingen aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het medisch oordeel van het Uwv als voldoende zorgvuldig werd beschouwd. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe medische gegevens had ingediend die twijfel konden oproepen aan de door het Uwv aangenomen beperkingen. Ook was er geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. De Raad concludeerde dat de arbeidskundige rapporten voldoende toelichting gaven op de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies voor appellante. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 november 2008.

Uitspraak

07/1155 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 januari 2007, 06/540 WAO,
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.L.J.J. Vereijken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft bovengenoemde gemachtigde bij brief van 7 april 2008 een besluit van het Uwv van 13 maart 2008 plus bijlage in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een rapport van 23 januari 2008 van H.A.J. Reker, bezwaarverzekeringsarts, naar de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Appellante en haar gemachtigde waren, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante, is per 18 augustus 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 16 april 2004 heeft het Uwv haar WAO-uitkering per 16 juni 2004 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 15%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en, na ongegrondverklaring van dit bezwaar door het Uwv bij besluit van 16 september 2004 tegen laatstbedoeld besluit beroep ingesteld. De rechtbank Almelo heeft dit beroep bij uitspraak van 30 november 2005, 04/1020 WAO, gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit vernietigd, onder meer omdat appellante in de primaire fase slechts was onderzocht door een medewerker verzekeringsarts – het desbetreffende rapport van 26 mei 2003 was geparafeerd door A.J. Wolbers,verzekeringsarts – en dus niet was gezien door een geregistreerd verzekeringsarts. Tevens heeft de rechtbank het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.2. Het Uwv heeft ter uitvoering van deze uitspraak appellante alsnog doen onderzoeken door verzekeringsarts Wolbers, die in zijn rapport van 20 februari 2006 heeft vastgesteld, dat de in mei 2003 vastgelegde medische bevindingen gehandhaafd kunnen worden en dat de destijds in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2003 opgenomen beperkingen geen wijziging behoeven. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe – die ook naar aanleiding van het bezwaar en beroep tegen het besluit van 16 april 2004 op 14 september 2004 en 11 februari 2005 rapport had uitgebracht – in zijn rapport van 24 februari 2006 geconcludeerd dat de eerdere beoordeling correct was. Daarna heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante betreffende de intrekking van de uitkering per 16 juni 2004 wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is mede gebaseerd op de arbeidskundige rapporten van 1 februari 2005 en 24 oktober 2005.
2. Namens appellante is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is onder meer aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat wel degelijk sprake is van objectiveerbare beperkingen. Tevens is erop gewezen dat de verzekeringsarts Wolbers ook al in een eerdere fase bij de beoordeling betrokken is geweest, zodat het medisch oordeel niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Ook acht appellante het ongerijmd dat zij door het Uwv in december 2005 weer wel volledig ongeschikt is geacht, hetgeen volgens appellante twijfel oproept aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Ook heeft appellante verzocht om het inschakelen van een deskundige teneinde rapport uit te brengen omtrent haar medische situatie.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, dat het medisch oordeel van het Uwv voldoende zorgvuldig en gedegen is te achten en dat er geen dan wel onvoldoende gegevens van de zijde van appellante in geding zijn gebracht die twijfel doen rijzen aan de opgestelde FML. Door appellante is onvoldoende onderbouwd waarom het enkele feit dat Wolbers bij een eerdere beoordeling betrokken was van onzorgvuldigheid zou getuigen. De latere beoordeling van eind 2005/begin 2006 kan geen doorslaggevende rol spelen, nu deze geen betrekking heeft op de datum in geding. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onderschreven.
4. Namens appellante is hoger beroep ingesteld, waarbij in grote lijnen de eerder aangevoerde grieven zijn herhaald.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad kan het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit geheel onderschrijven. Ook naar het oordeel van de Raad zijn door appellante geen medische gegevens naar voren gebracht die van dien aard zijn dat zij met recht twijfel kunnen oproepen aan de door het Uwv, althans met betrekking tot de datum in geding, aangenomen beperkingen. Bij gebrek aan dergelijke gegevens ziet de Raad ook onvoldoende aanleiding tot het benoemen van een deskundige teneinde appellante te doen onderzoeken. De grief van appellante met betrekking tot de eerdere bemoeienis van A.J. Wolbers moet falen. Nu appellante in de eerdere primaire fase slechts gezien was door een medisch medewerker heeft het Uwv die fase als het ware overgedaan door appellante alsnog door een geregistreerd verzekeringsarts te doen onderzoeken. Diens onderzoek is vervolgens door een andere (bezwaar)verzekeringsarts beoordeeld. Van vooringenomenheid of onzorgvuldigheid getuigt zulks niet. Dat bedoelde bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met een summier rapport zoals appellante heeft gesteld, is verklaarbaar nu deze arts al eerder in diens rapport van 14 september 2004 uitgebreid verslag had gedaan van zijn beoordeling.
5.3. Op het gegeven dat appellante, blijkens het in rubriek I genoemde besluit van
13 maart 2008, per 8 december 2005 weer volledig arbeidsongeschikt is geacht door het Uwv is door de bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker in zijn rapport van 23 januari 2008 een nadere toelichting gegeven. Daarin heeft hij aangegeven dat er, mede op grond van informatie van de behandelend neuroloog van april 2007, sprake is van nieuwe medische gegevens, onder andere een wortelkanaalstenose. Bij eerder neurologisch onderzoek zou één en ander zeker zijn vastgesteld indien deze aandoening al aanwezig was geweest voor juni 2004. De Raad acht deze toelichting voldoende, zodat laatstgenoemd besluit van het Uwv geen afbreuk doet aan het bestreden besluit.
5.4. In de voorhanden arbeidskundige rapporten zijn de eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante bij het verrichten van de geduide functies voldoende toegelicht. Er is voor de Raad dan ook geen reden tot twijfel aan de geschiktheid voor appellante van de door het Uwv geselecteerde functies.
5.5 Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.
(get.) J. Riphagen.
(get.) R.L. Rijnen.
TM