ECLI:NL:CRVB:2008:BG4934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2990 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak rechtbank over bijzondere bijstand voor medische reiskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 april 2007. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor medische reiskosten voor het jaar 2006. In eerste instantie werd hem deze bijstand toegekend, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur herzag dit besluit later, waardoor appellant alleen voor de werkelijke gemaakte taxikosten in aanmerking kwam. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het College aan appellant bijzondere bijstand heeft toegekend in de vorm en voor de periode zoals door appellant zelf was verzocht. Appellant had niet aangetoond dat hij onder druk was gezet om zijn aanvraag te beperken. De Raad oordeelde dat appellant geen belang had bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, aangezien hij had gekregen wat hij had aangevraagd. De wens van appellant om de toekenning uit te breiden naar een ruimere periode werd niet gehonoreerd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bepaalde dat de gemeente Etten-Leur het griffierecht aan appellant moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van druk bij het indienen van aanvragen voor bijzondere bijstand en de voorwaarden waaronder deze bijstand kan worden toegekend.

Uitspraak

07/2990 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 april 2007, 06/4763 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.M. Sio, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008. Voor appellant is verschenen mr. drs. C.G. Matze, kantoorgenote, van mr. Sio. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas, werkzaam bij de gemeente Etten-Leur.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft op 16 januari 2006, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand aangevraagd voor “medische reiskosten 2006”. Bij besluit van 26 januari 2006 is hem voor deze kosten periodieke bijzondere bijstand toegekend voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. Daarbij is aangegeven dat vergoeding plaatsvindt op basis van openbaar vervoer na ontvangst van vervoersbewijzen of een afsprakenkaart.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het College het tegen het besluit van 26 januari 2006 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 26 januari 2006, in zoverre hier van belang, herroepen en bepaald dat appellant over 2006 bijzondere bijstand toekomt voor medische reiskosten ten bedrage van de werkelijk gemaakte taxikosten, eveneens op declaratiebasis en na ontvangst van vervoersbewijzen/afspraakkaart.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 29 augustus 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het College niet onredelijk heeft gehandeld door de toekenning van de bijzondere bijstand in duur te beperken (en wel tot het jaar 2006) en dat van een rechtens te honoreren toezegging om een vergoeding voor de medische reiskosten voor onbepaalde tijd te verlenen niet is gebleken.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het College bij besluit van 29 augustus 2006 aan appellant bijzondere bijstand voor medische reiskosten heeft toegekend in de vorm en voor de periode als door appellant zelf is verzocht. Dat hij bij de indiening van de desbetreffende aanvraag onder druk zou zijn gezet om de aanvraag te beperken tot het jaar 2006 heeft appellant niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. De Raad wijst in dit verband nog op het schrijven van 14 augustus 2008 van de klantmanager [v. S.]. De Raad ziet geen aanleiding de juistheid van dit schrijven in twijfel te trekken.
4.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het ervoor moet worden gehouden dat appellant heeft verkregen waarom hij heeft verzocht. Dit betekent dat appellant geen belang had bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank omtrent het na bezwaar genomen besluit van 29 augustus 2006. De later, dat wil zeggen na de bezwaarfase, door appellant geuite wens om de toekenning alsnog een ruimere strekking te verlenen, in die zin dat deze ook betrekking heeft op de periode vóór en na 2006 kan hieraan niet afdoen. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de gemeente Etten-Leur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M.J. Bernhagen.
IA