Met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2006, 05/5625 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
Namens appellant heeft mr. E.R. Lambooy, werkzaam bij Wout van Veen advocaten te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 september 2006 heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven, welk besluit bij de beoordeling van dit geding is betrokken.
Op 22 februari 2008 heeft het Uwv wederom een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 4 maart 2008 heeft mr. Lambooy het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade en proceskosten.
Desgevraagd heeft mr. Lambooy de aard en omvang van de schade bij brief van 17 maart 2008 nader toegelicht en heeft het Uwv daarop met een schrijven van 16 april 2008 gereageerd. Nadien hebben partijen over en weer schriftelijk op elkaars standpunt gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Ter zake van de namens appellante verzochte schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Trb. 1951, 154;1990, 156 (EVRM), stelt de Raad vast dat de totale duur van de procedure, te rekenen vanaf de indiening van het bezwaarschrift op 30 mei 2005 tegen het primaire besluit van 19 april 2005 tot 12 november 2008, de datum waarop deze uitspraak wordt gedaan, niet zodanig lang is dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
De Raad acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)en het Uwv te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
3.1. Ten aanzien van het griffierecht geheven door de rechtbank in verband met het ingestelde beroep tegen het besluit van 11 september 2006, welk besluit (met toepassing van de artikelen 6:24 jo. 6:18 en 6:19 van de Awb) door de Raad bij de beoordeling van dit geding is betrokken, geeft de Raad appellante in overweging zich tot de rechtbank te wenden.
3.2. Wat betreft het in dit geding in hoger beroep betaalde griffierecht wijst de Raad erop dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid van de Beroepswet volgt dat appellante zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv kan wenden.
De Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om veroordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van immateriële schade af;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.