[Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 juni 2006, 05/6883 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
Namens appellante heeft mr. M.C.F.M. Mollee, werkzaam bij Achmea Vitale B.V. te De Meern, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellante heeft zich (met voorafgaande kennisgeving) niet ter zitting laten vertegenwoordigen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Bosma.
1.1. Bij besluit van 3 december 2003 heeft het Uwv appellante een loondoorbetalingsverplichting van vier maanden opgelegd ten aanzien van haar werkneemster [naam werkneemster]. Dit tijdvak omvatte de periode van 29 december 2003 tot 29 april 2004. Bij besluit van 8 oktober 2004 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 december 2003 gegrond verklaard. Hierbij is het besluit van 3 december 2003 ingetrokken.
1.2. Namens appellante is bij brief van 19 oktober 2004 verzocht om vergoeding van de als gevolg van het ingetrokken besluit van 3 december 2003 geleden schade. Bij besluit van 8 augustus 2005 is dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 26 augustus 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Hangende beroep heeft appellante bij brief van 31 oktober 2005 de geleden schade nader gespecificeerd. Hierbij is in totaal een bedrag ad € 3.462,62 gevorderd, zijnde aan totale loonkosten een bedrag van € 2.654,45, aan kosten van Commit een bedrag van € 658,17 en aan overige kosten (telefoongesprekken, reiskosten) een bedrag van € 150,--.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv 100% van het ten onrechte doorbetaalde loon moet vergoeden. Voorts heeft appellante, onder verwijzing naar besluiten van het Uwv in andere gevallen, gesteld dat het Uwv inmiddels aansprakelijkheid voor de geleden loonschade heeft erkend en dat de volledige loonkosten en bijkomende kosten door het Uwv worden vergoed. Verder heeft appellante benadrukt dat sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatige loonsanctiebesluit en de geleden schade. In dit verband heeft appellante gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 7 november 1997, LJN: AN5640.
4. Het Uwv heeft zich bij brief van 31 maart 2008, nader toegelicht bij brief van 19 september 2008, op het standpunt gesteld dat de geclaimde loonschade niet in zodanig verband staat met het onrechtmatige loonsanctiebesluit dat deze aan het Uwv kan worden toegerekend. Het Uwv erkent dan ook geen aansprakelijkheid voor eventuele loonschade. Wel is het Uwv bereid uit een oogpunt van coulance een deel van de schade te vergoeden. Voor zover de werknemer geen verhaal biedt, vergoedt het Uwv het bruto loon tot ten hoogste 70%. Wanneer de werkgever meer heeft betaald, hetzij verplicht of onverplicht, vergoedt het Uwv het meerdere niet. In dit kader heeft het Uwv aangegeven aan appellante een bedrag ad € 1.664,20 aan loonschade, een bedrag ad € 402,43 aan werkgeverslasten en een bedrag ad € 658,17 aan extra re-integratie-activiteiten, vermeerderd met de over deze bedragen verschuldigde wettelijke rente, te hebben vergoed, althans te willen vergoeden. De kosten van telefoongesprekken en reiskosten ad € 150,-- komen niet voor vergoeding in aanmerking, aldus het Uwv.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.1.1. Naar de Raad reeds vele malen heeft uitgesproken, dient bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, LJN: ZC1036) dat, indien een overheidslichaam een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling het jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven. In aansluiting hierop heeft de Raad in zijn uitspraak van 24 februari 1998, LJN: AA8776, geoordeeld dat, indien na bezwaar door een bestuursorgaan een primair besluit wordt herroepen, omdat dat primaire besluit onrechtmatig blijkt te zijn, daarmee in beginsel ook de schuld van het bestuursorgaan met betrekking tot dat in bezwaar onrechtmatig gebleken besluit is gegeven.
5.1.2. Niet in geding is dat het Uwv bij besluit van 8 oktober 2004 geheel aan het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2003 is tegemoetgekomen en de loonsanctie niet langer heeft gehandhaafd. Daarmee is het primaire besluit van 3 december 2003 in beginsel herroepen en staat de onrechtmatigheid van het besluit van 3 december 2003 in rechte vast. Met het onrechtmatige besluit van 3 december 2003 heeft het Uwv een onrechtmatige daad begaan jegens appellante. Die onrechtmatige daad dient het Uwv te worden toegerekend. Daarmee is de schadevergoedingsplicht van het Uwv in beginsel gegeven.
5.2. De vraag is vervolgens of alle geclaimde loonschade een gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit.
5.2.1. Wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, dan zal genoegzaam aannemelijk moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend.
5.2.2. Artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bepaalt, onder meer, dat het Uwv een tijdvak vaststelt gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
5.2.3. Ingevolge artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zoals dat artikel luidde ten tijde in geding behoudt de werknemer, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voor een tijdvak van 52 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.
5.2.4. Niet in geding is dat appellante naar aanleiding van het besluit van 3 december 2003 aan werkneemster [naam werkneemster] gedurende vier maanden het volledige loon heeft doorbetaald. De Raad is van oordeel dat gelet op de in 5.2.2 en 5.2.3 weergegeven wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, de aan appellante opgelegde loondoorbetalingsverplichting van vier maanden niet meer inhield dan de verplichting voor appellante gedurende die periode aan de werknemer 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon te betalen, althans het wettelijk minimumloon. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan appellante meent, in beginsel niet 100% maar 70% van het als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend, zij het met inachtneming van voormeld minimum. Het in dit kader gedane beroep van appellante op de uitspraak van de Hoge Raad van 7 november 1997, LJN: AN5640 slaagt niet. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 27 augustus 2008, LJN: BE9389.
5.2.5. De grief van appellante dat het Uwv willekeurig handelt omdat aan enige andere werkgevers in een vergelijkbare situatie wel 100% van de loonschade is vergoed, slaagt evenmin. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 27 augustus 2008, LJN: BE9377.
5.2.6. Hetgeen in 5.2.4 en 5.2.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv aan appellante 70% van het over de periode van 29 december 2003 tot 29 april 2004 doorbetaalde loon, althans het wettelijk minimumloon, dient te vergoeden. Voorts dient de over dit loon in die periode opgebouwde vakantietoeslag te worden vergoed. Verder stelt de Raad vast dat het Uwv in zijn brief van 19 september 2008 heeft erkend dat de totale, aan de loondoorbetaling verbonden, werkgeverslasten aan appellante vergoed dienen te worden. Tussen partijen is niet in geschil dat over het aldus vastgestelde schadebedrag wettelijke rente is verschuldigd.
5.2.7. Ten aanzien van de door appellante geclaimde kosten van extra re-integratie-inspanningen door Commit ad € 658,17 overweegt de Raad dat het Uwv in zijn brieven van 31 maart 2008 en 19 september 2008 heeft erkend dat deze kosten, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente, aan appellante dienen te worden vergoed.
5.2.8. De Raad is van oordeel dat de door appellante geclaimde telefoon- en reiskosten ad € 150,-- niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 27 augustus 2008, LJN: BE9379.
5.2.9. Hetgeen in 5.2.4 tot en met 5.2.8 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 805,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht ad € 698,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.