ECLI:NL:CRVB:2008:BG4600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3673 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschil over outplacement en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van appellant deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond heeft verklaard. Appellant, werkzaam bij de gemeente Zaanstad, was betrokken bij een outplacementtraject na een reorganisatie. Na het niet succesvol afronden van dit traject, verklaarde het college appellant boventallig en verleende het college een beperkte vergoeding voor proceskosten. Appellant was het niet eens met de weigering van het college om de volledige kosten van juridische bijstand te vergoeden en stelde dat de overweging van het college over een mogelijke toekomstige ontslag situatie een besluit was dat rechtsgevolgen had. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de overweging van het college geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het slechts een mededeling betreft over een onzekere toekomstige gebeurtenis. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

07/3673 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 juni 2007, 06/6078 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: college)
Datum uitspraak: 6 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.J.M. van Meer, verbonden aan Van Kleef & Partners te Boskoop. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Schaap, advocaat te Zwolle, en mr. H.J. Bruinsma, werkzaam bij het college.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, in vaste dienst bij de gemeente Zaanstad, was werkzaam in de functie van hoofd [afdeling]. Op 7 oktober 2003 heeft overleg plaatsgehad tussen appellant en de directeur Stadsbedrijven over appellants positie bij de gemeente Zaanstad en de daarmee samenhangende toekomstperspectieven. Dit overleg heeft geresulteerd in een tussen appellant en het college gesloten overeenkomst, gedateerd 18 december 2003, onder meer behelzend dat appellant met ingang van 1 januari 2004 zijn werkzaamheden als hoofd [afdeling] beëindigt en wordt geplaatst in de functie van projectleider bij de dienst Stadsbedrijven; ook is in die overeenkomst vervat dat appellant met ingang van de genoemde datum een outplacementtraject start, gericht op het vinden van een andere functie binnen of buiten de gemeente Zaanstad en dat als na beëindiging van het outplacementtraject plaatsing niet is gerealiseerd, appellant zal worden geplaatst in een functie in algemene dienst binnen de gemeente Zaanstad, waarbij Zaanstad en appellant zich zullen inspannen om een passende functie te vinden binnen of buiten de gemeentelijke organisatie.
1.2. Nadat het outplacementtraject niet had geleid tot plaatsing van appellant in een passende functie heeft het college hem bij besluit van 10 juni 2005 meegedeeld dat hij per 1 juni 2005 inzetbaar is als projectleider in algemene dienst van de dienst Stadsbedrijven alsmede dat hij per die datum boventallig is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de boventallig verklaring. Tevens heeft appellant het college verzocht om integrale vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten van juridische bijstand.
1.3. Bij het bestreden besluit van 2 juni 2006 heeft het college appellants bezwaren tegen de boventallig verklaring gegrond verklaard. In verband hiermee heeft het college aan appellant ter zake van de kosten van rechtbijstand een vergoeding van € 644,- toegekend op basis van de forfaitaire bedragen genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Appellants verzoek tot het vergoeden van meer kosten van juridische bijstand is afgewezen.
1.4. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met de weigering zijn proceskosten volledig te vergoeden. Appellant beriep zich daarbij op de in artikel 2, derde lid, van het Bpb bedoelde bijzondere omstandigheden. Deze zouden naar zijn mening zijn gelegen in het feit dat appellant door toedoen van het college steeds genoodzaakt is geweest de hulp van zijn rechtsbijstandverlener in te roepen. Voorts richtte het beroep zich tegen de overweging in het bestreden besluit dat in beginsel in de toekomst een situatie kan ontstaan, waarin ontslag mogelijk is. Appellant meende dat deze overweging strijdt met de overeenkomst.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de litigieuze overweging geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien deze overweging een rechtsgevolg ontbeert, nu er sprake is van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Appellants beroep is in zoverre door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant genoemde omstandigheid niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, op grond waarvan het college gehouden is ook de overige proceskosten van appellant te vergoeden. In zoverre heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep houdt appellant staande dat de in geding zijnde overweging is gericht op rechtsgevolg, aangezien de overeenkomst door die overweging in duur wordt beperkt. Voorts blijft appellant van oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb. Appellant verzoekt de Raad gedaagde tevens te veroordelen tot integrale vergoeding van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep.
3.2. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het volgende.
4.1. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hierbij geldt dat met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling, gericht op rechtsgevolg.
4.1.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de in geding zijnde overweging niet aan dit besluitbegrip voldoet. De bedoelde overweging is naar inhoud en strekking niets anders dan een mededeling van het college, die betrekking heeft op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Het bestreden besluit bevat dus in zoverre geen beslissing waarbij de inhoud van de overeenkomst van 18 december 2003 wordt gewijzigd. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb is de genoemde overweging derhalve niet vatbaar voor het rechtsmiddel van beroep. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant voor zover zich dit tegen de betreffende overweging richt dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2. Ten aanzien van de door appellant opgevoerde kosten van rechtsbijstand sluit de Raad zich aan bij de rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van de aangevallen uitspraak.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gebleven, moet worden bevestigd. De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) K. Moaddine.
HD