ECLI:NL:CRVB:2008:BG4595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1460 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening functiebeschrijving en waardering in het kader van reorganisatie bij de politieregio

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de korpsbeheerder van de politieregio ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als projectleider observatieteam, was het niet eens met de functiebeschrijving en waardering van zijn functie, die in het kader van een reorganisatie was aangepast. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 6 november 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de korpsbeheerder appellant ten onrechte niet in zijn bezwaar heeft ontvangen, omdat de voornemenbrief van 20 december 2004 niet als een definitief besluit kan worden beschouwd. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden en herroept het besluit van 1 februari 2005, waarbij appellant in de functie van projectleider OT werd benoemd. Tevens wordt de korpsbeheerder veroordeeld in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep, die in totaal € 1.485,70 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke functiebeschrijvingen en de noodzaak voor de korpsbeheerder om tijdig en correct te reageren op bezwaren van medewerkers.

Uitspraak

07/1460 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 januari 2007, 06/861 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [naam politieregio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 6 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Stichting Rechts-bijstand te Tilburg. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P.C.W. Tummers en F.J.H. Gunther, beiden werkzaam bij de politieregio [naam politieregio] (hierna: politieregio).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was oorspronkelijk in de politieregio werkzaam in de functie van project-leider observatieteam bij het bureau [naam bureau] (hierna: [naam bureau]). De functie was gewaardeerd op salarisschaal 8 van het Besluit bezoldiging politie. Vanaf 1994 heeft appellant de functie van projectleider observatieteam vervuld bij het bureau [naam bureau 2] (hierna: [naam bureau 2]). In het kader van het zogenoemde traject “actualiseren van functiebeschrijvingen” is de beschrijving van appellants functie geactualiseerd met als peildatum 1 januari 2002. Bij besluit van 14 juli 2003 is de gewijzigde beschrijving van de functie projectleider observatieteam bij het bureau [naam bureau] vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen die beschrijving. Bij besluit op bezwaar van 17 september 2004 heeft de korpsbeheerder de functiebeschrijving, behoudens toevoeging van één taakelement, ongewijzigd vastgesteld. De korpsbeheerder heeft geen aanleiding gezien de aldus beschreven functie opnieuw te waarderen. De Raad heeft het besluit op bezwaar van 17 september 2004 vernietigd in zijn uitspraak van 19 april 2007, LJN BA4316, onder meer met de opdracht een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tegen de door de korpsbeheerder genomen nieuwe beslissing op bezwaar heeft appellant wederom beroep ingesteld. Ten tijde van de behandeling ter zitting van het onderhavige geschil had de rechtbank Maastricht nog geen uitspraak gedaan in dat geding.
1.2. Na bovengenoemde wijziging van de functiebeschrijving in het kader van functie-onderhoud heeft er in 2004 in het kader van een reorganisatie een nieuwe beschrijving en waardering van alle functies bij de politieregio plaatsgevonden. Deze reorganisatie heeft per 1 januari 2005 haar beslag gekregen. In dat kader is appellant bij brief van 20 december 2004 (hierna: voornemenbrief) namens de korpsbeheerder het voornemen meegedeeld hem met ingang van 1 januari 2005 te plaatsen in de functie van projectleider OT bij de Divisie regionale recherche, bureau OT/STO. Aan de functie is salarisschaal 8 verbonden. De bijbehorende referentiefunctie is die van senior observatieteam; een kopie van de desbetreffende referentie-functiebeschrijving is als bijlage meegezonden.
Bij besluit van 1 februari 2005 is appellant overeenkomstig dit voornemen geplaatst. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 februari 2006.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep (nogmaals) gesteld dat hij het niet eens is met zijn benoeming in de functie projectleider OT, salarisschaal 8. Hij stelt dat zijn functie onjuist beschreven en te laag gewaardeerd is, waartoe wordt verwezen naar de gronden aangevoerd in het hierboven in 1.1 aangeduide geding bij de rechtbank Maastricht.
4.1. De korpsbeheerder heeft in hoger beroep alsnog het standpunt ingenomen dat appellant door hem (deels) ten onrechte is ontvangen in diens bezwaar. De korpsbeheer-der is nader van oordeel dat de voornemenbrief van 20 december 2004 niet alleen een voornemen inhoudt met betrekking tot de plaatsing in de functie van projectleider observatieteam, maar mede (de bekendmaking van) een primair besluit inzake de referentiefunctiebeschrijving van senior observatieteam en (de bekendmaking van) de waardering van de functie bevatten, waartegen bezwaar openstond. Nu appellant geen afzonderlijk bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit van 20 december 2004, maar pas op 22 februari 2005 een bezwaarschrift tegen het besluit van 1 februari 2005 heeft ingediend, had dit bezwaarschrift voor zover gericht tegen de functiebeschrijving en -waardering wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus de korpsbeheerder.
4.2. Inhoudelijk heeft de korpsbeheerder gesteld dat het bestreden besluit op deugdelijke wijze is gemotiveerd en tot stand gekomen. Hij acht de door appellant aangevoerde gronden in het onder 1.1 aangeduide geding niet relevant voor de onderhavige procedure, omdat daarbij een andere functiebeschrijving als uitgangspunt heeft gegolden.
5. De Raad overweegt naar aanleiding van deze standpunten van partijen als volgt.
5.1. De Raad kan de korpsbeheerder niet volgen in zijn stelling, dat de brief van 20 december 2004 (mede) als een primair besluit moet worden beschouwd inzake de beschrijving en waardering van de referentiefunctie. Genoemde brief is onmiskenbaar geformuleerd als een voornemen, waarover - conform het reorganisatiestatuut - appellant zijn zienswijze kan geven. Tegen het - in januari 2005 te ontvangen - definitieve plaatsingsbesluit staat, aldus de brief, de mogelijkheid van bezwaar bij de korpsbeheerder open. Voorts is uit bewoording noch strekking van de brief van 20 december 2004 op te maken dat het bij beschrijving en waardering van de referentiefunctie niet meer om een voornemen, maar om een vastgesteld besluit gaat, en dat de termijn van bezwaar daartegen terstond begint te lopen. Onder meer in dit opzicht verschilt de situatie in de onderhavige zaak van die in de uitspraak van deze Raad van 18 december 2003, LJN AO1137, waar de korpsbeheerder een beroep op heeft gedaan. De Raad concludeert dat het besluit van 1 februari 2005, waarbij appellant met ingang van 1 januari 2005 wordt benoemd in de functie van projectleider OT, met als referentiefunctie senior observatie-team, derhalve ook wat betreft de beschrijving en de waardering van de referentiefunctie als een primair besluit is aan te merken. Nu appellant daartegen bij brief van 22 februari 2005 - derhalve tijdig - bezwaar heeft gemaakt, is hij door de korpsbeheerder terecht in dat bezwaar ontvangen.
5.2. Blijkens het Inrichtingsplan Divisie Regionale Recherche, waarin de beoogde nieuwe situatie na de reorganisatie is beschreven, bestaat de formatie 2004 van het bureau OT [regio] onder meer uit 2 fte Senior rechercheur OT. De Raad leidt hieruit, en uit de ter zitting namens de korpsbeheerder gegeven toelichting, af dat de zogenoemde referentie-functie senior observatieteam in de nieuwe formatie het karakter heeft van een organieke functie. De Raad stelt echter tevens vast, dat de functie die blijkens het voornemen van 20 december 2004 en het primair besluit van 1 februari 2005 aan appellant is opgedragen, wordt aangeduid als projectleider OT, en dat, bij gebreke van een vaststaande en inzicht gevende beschrijving van deze functie, onduidelijk blijft of deze functie wat inhoud en waardering betreft op één lijn is te stellen met de functie van senior observatieteam. Onder de gedingstukken van het onderhavige geding bevindt zich geen beschrijving van de inhoud van de functie projectleider OT ten tijde in geding. Ook aan de gedingstukken van het onder 1.1 aangeduide geding valt geen vaststaande en voor het onderhavige geding relevante beschrijving te ontlenen, nu uit de gedingstukken waarnaar appellant heeft verwezen blijkt dat partijen over de functie-inhoud van mening verschillen en de rechtbank Maastricht in het geding ter zake nog geen uitspraak heeft gedaan.
6. Het hier overwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden en voor vernietiging in aanmerking komt evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft eveneens kleeft aan het primaire besluit van 1 februari 2005 en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar hersteld kan worden, zal de Raad ook dat besluit herroepen.
7. Nu de Raad het besluit van 1 februari 2005 zal herroepen wegens aan de korpsbeheerder te wijten onrechtmatigheid is er aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 7:15 in verbinding met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar. Deze kosten worden begroot op € 322,- aan kosten van rechtsbijstand. Tevens vindt de Raad in het vorenstaande aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 322,- aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep tot een bedrag van € 805,- aan kosten van rechtbijstand en tot een bedrag van € 36,70 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 februari 2006;
Herroept het besluit van 1 februari 2005;
Veroordeelt de korpsbeheerder in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van € 1.485,70, te betalen door de politieregio;
Bepaalt dat de politieregio aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 352,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) K. Moaddine.
HD