ECLI:NL:CRVB:2008:BG4575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van uitkering en verschoonbare termijnoverschrijding in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had op 22 juni 2006 verzocht om voortzetting van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had een maatregel toegepast die leidde tot een verlaging van 35% van de uitkering gedurende 26 weken. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Het besluit werd echter niet op het juiste adres bezorgd, wat leidde tot onduidelijkheid over de bekendmaking van het besluit.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet tijdig beroep had ingesteld, omdat hij op 29 december 2006 op de hoogte was geraakt van het besluit. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de onduidelijkheden over de verzending en bekendmaking van de besluiten niet voor rekening van appellant dienen te komen. De Raad stelt vast dat het besluit van 6 november 2006 appellant niet heeft bereikt en dat de termijn voor het indienen van beroep pas op 29 december 2006 is aangevangen. Hierdoor was het beroep tijdig ingediend op 19 januari 2007.
De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant vergoedt. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met M.J.A. Reinders als griffier, op 29 oktober 2008.