ECLI:NL:CRVB:2008:BG4568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-228 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van eerder besluit inzake arbeidsongeschiktheid en nieuwe diagnose ziekte van Lyme

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het verzoek om herziening van een eerder besluit van het Uwv werd afgewezen. Appellant had in 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze op basis van de conclusie dat appellant geschikt was om zijn eigen werkzaamheden als cad-tekenaar te verrichten. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het in rechte onaantastbaar werd. In 2005 verzocht appellant om herziening van het besluit, omdat er een nieuwe diagnose was gesteld: de ziekte van Lyme. Het Uwv weigerde echter om terug te komen op het eerdere besluit, omdat appellant geen nieuwe feiten had aangedragen die aanleiding gaven voor herziening.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het Uwv de nieuwe diagnose als een nieuw feit had erkend, maar dat dit niet leidde tot een andere beoordeling van de beperkingen van appellant. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek tot herziening inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet betekent dat het bestuursorgaan de eerdere beslissing opnieuw kan toetsen alsof het een oorspronkelijk besluit betreft. De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en stelde vast dat de eerder aangenomen beperkingen van appellant niet in een ander licht moesten worden geplaatst, ondanks de nieuwe diagnose. De Raad oordeelde dat de medische informatie die door de verzekeringsarts was verzameld, voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid was toegenomen.

Uitspraak

07/228 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 december 2006, 06/2067 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 1 december 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 17 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen op grond dat appellant geschikt was om zijn eigen werkzaamheden als cad-tekenaar te verrichten.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar geworden is.
1.3. Bij schrijven van 3 juni 2005 is namens appellant verzocht om herziening van dat besluit en daartoe is aangevoerd dat inmiddels is komen vast te staan dat appellant reeds bij de eerste ziekmelding leed aan de ziekte van Lyme, zodat er nu wel een duidelijke en juiste diagnose van zijn klachten bestaat.
1.4. Verzekeringsarts W. Langerak heeft vervolgens informatie opgevraagd bij behandelend neuroloog dr. A. Boon. In deze informatie heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gezien om terug te komen op de eerder genomen beslissing. De vastgestelde functionele mogelijkheden conform de Functionele Mogelijkheden Lijst van
25 oktober 2004 hielden volgens de verzekeringsarts voldoende rekening met de beperkingen van appellant. Dat hierbij nu een diagnose past, vond de arts geen reden om toename van beperkingen en dus arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
1.5. Het Uwv heeft bij besluit van 26 januari 2006 besloten niet terug te komen op het besluit van 1 december 2004, met als reden dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd die hiertoe aanleiding geven. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 5 april 2006 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6. In beroep heeft appellant aangevoerd dat de ziekte van Lyme wel degelijk een nieuw feit oplevert waarin het Uwv aanleiding had behoren te zien terug te komen op het besluit van 1 december 2004. Appellant betoogt als gevolg van deze ziekte vele klachten en beperkingen te ondervinden. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt.
1.7. In zijn rapport van 3 november 2006 heeft bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal op dit standpunt gereageerd. Hij heeft daarbij de vaststelling van de ziekte van Lyme aangenomen als een nieuw feit, maar tevens geoordeeld dat dit nieuwe medische feit, zo dit bekend zou zijn geweest op de datum in geding, te weten 17 augustus 2004, niet tot een andere beschrijving van de belastbaarheid van appellant zou hebben geleid omdat de primaire verzekeringsarts alle indertijd geuite klachten, ook zonder de diagnose ziekte van Lyme te kennen, heeft meegewogen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder (ambtshalve) genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.2. De Raad stelt vast dat het Uwv, uitgaande van het nieuwe medische feit, de zaak opnieuw heeft beoordeeld, maar dat dit niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
3.3. De Raad kan het Uwv volgen in haar standpunt dat weliswaar kan worden vastgesteld dat er een nieuwe diagnose gesteld is die voorheen niet gesteld werd en dat er in zoverre sprake is van een nieuw feit, maar dat daarmee niet vaststaat dat de eerder door het Uwv aangenomen beperkingen ten aanzien van appellant in een ander licht moeten worden geplaatst, laat staan dat deze onjuist zouden zijn vastgesteld.
3.4. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat zowel de bezwaarverzekeringsarts als de primaire arts bij hun herbeoordeling alle beschikbare medische informatie in onderling verband hebben bezien en in het nieuwe medische feit geen aanleiding hebben gezien voor een wijziging van het medisch oordeel. De Raad ziet geen reden om te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit had kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
3.5. De van de zijde van appellant in hoger beroep ingebrachte medische rapportage van 10 april 2007 van de verzekeringsarts W.M. van der Boog, leidt de Raad binnen aan hem
toekomende toetsingskader niet tot een ander oordeel.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
GdJ