ECLI:NL:CRVB:2008:BG4567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4514 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de rol van deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Raad overweegt dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige, in dit geval revalidatiearts P.C.Th. van Aanholt, in beginsel gevolgd dient te worden. Appellante betwist de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies en stelt dat haar medische beperkingen dit niet toelaten. De Raad concludeert echter dat de gebrekkige conditie van appellante geen ziekte is en dat zij zelf invloed kan uitoefenen op haar motivatie om haar conditie te verbeteren. Er zijn geen objectiveerbare lichamelijke afwijkingen die het verbeteren van haar conditie in de weg staan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat appellante in medisch opzicht in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/4514 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 juni 2006, 05/128 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. van der Pol, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Klaver.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 23 december 2002 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante op het tijdstip van aanvang van de verzekering ingevolge de WAO al arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2004 (zaaknr. 03/841) heeft de rechtbank Assen het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2003 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.3. Bij besluit van 27 december 2004 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 december 2002 wederom ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv appellante meegedeeld dat WAO-uitkering wordt geweigerd, omdat appellante na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 17 september 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand worden gelaten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het bestreden besluit niet berust op een voldoende draagkrachtige medische onderbouwing. Voor dat oordeel heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de conclusies en bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige revalidatiearts P.C.Th. van Aanholt, neergelegd in een rapport van 3 oktober 2005. De rechtbank heeft niettemin de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat Van Aanholt appellante in staat achtte de door het Uwv geselecteerde functies, die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, te verrichten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Volgens appellante is zij gelet op haar medische beperkingen niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. In dat verband stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige Van Aanholt heeft gevolgd. Volgens appellante heeft zij voldoende inhoudelijke gronden aangevoerd ter ondersteuning van haar standpunt dat het oordeel van Van Aanholt niet kan worden opgevolgd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt in vaste rechtspraak van de Raad besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Met de rechtbank ziet de Raad geen feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De stelling van appellante dat uit het rapport van Van Aanholt blijkt dat de functies in medisch opzicht alleen dan geschikt kunnen worden geacht als zij in staat wordt gesteld haar conditie op te bouwen, kan niet worden gevolgd. In reactie op deze stelling van appellante heeft Van Aanholt in een nader rapport van 24 november 2005 inzichtelijk uiteengezet dat de gebrekkige conditie van appellante geen ziekte is, dat alleen appellante zelf invloed kan uitoefenen op haar motivatie om de conditie te verbeteren en dat er geen objectiveerbare lichamelijke afwijkingen bestaan die het verbeteren van de conditie in de weg staan. Gelet op deze reactie van Van Aanholt kan de gebrekkige conditie van appellante niet tot de conclusie leiden dat zij in medisch opzicht niet in staat moet worden geacht de functies te vervullen. Daarbij wijst de Raad op zijn vaste rechtspraak waarin is neergelegd dat slechts sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten.
4.3. De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend neuroloog J.U.R. Niewold, de podotherapeut, de fysiotherapeut, de verpleegkundigen thuiszorg en het CIZ, kan niet tot een ander oordeel leiden. De opmerking van neuroloog Niewold in de brief van 27 augustus 2008 dat appellante rolstoelgebonden is en niet in staat is acht uur per dag te werken, is niet onderbouwd en ziet ook niet op de medische situatie van appellante op de datum die hier ter beoordeling staat, te weten 17 september 2002. Datzelfde geldt ook voor de overige door appellante overgelegde informatie.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellante uitgaande van de conclusies van Van Aanholt in medisch opzicht in staat moet worden geacht tot het verrichten van de geselecteerde functies. De Raad tekent nog aan dat het Uwv in hoger beroep een nadere rapportage heeft overgelegd van 13 november 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam, waarin wordt uiteengezet dat nog vijf functies resteren en waarin wordt toegelicht waarom deze functies geschikt zijn te achten. De Raad is van oordeel dat met die toelichting, met name ook in het licht van de conclusies van Van Aanholt, voldoende is gemotiveerd dat die functies de beperkingen van appellante niet te boven gaan. De Raad stelt vast dat genoemde toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige pas in hoger beroep is gegeven, maar ziet geen reden daaraan in dit geval gevolgen te verbinden, nu de rechtbank het beroep al gegrond heeft verklaard.
5. De aangevallen uitspraak komt gezien het voorgaande voor bevestiging in aanmerking, voor zover aangevochten.
6. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en
F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E.M. de Bree.
TM