ECLI:NL:CRVB:2008:BG4565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1654 WSF, 07/1794 WSF en 07/1795 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van aanvullende studiefinanciering en de ingangsdatum van de beurs

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van drie appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 2 februari 2007 een eerder besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ongegrond verklaarde. De appellanten, vertegenwoordigd door hun vader, hadden aanvankelijk studiefinanciering ontvangen in de vorm van een basisbeurs en een OV-studentenkaart. Op 1 augustus 2005 dienden zij een verzoek in om ook een aanvullende (prestatie)beurs toe te kennen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2005. De IB-Groep honoreerde dit verzoek, maar verklaarde het bezwaar tegen de ingangsdatum van de beurs ongegrond, verwijzend naar artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De rechtbank oordeelde dat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode die ligt vóór de datum van indiening van de aanvraag. De appellanten voerden in hoger beroep aan dat de IB-Groep ten onrechte geen uitzondering had gemaakt op deze regel, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad bevestigde dat de ingangsdatum van de aanvullende beurs correct was vastgesteld en dat de beroepsgronden van de appellanten niet slaagden. De Raad oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 14 november 2008.

Uitspraak

07/1654 WSF, 07/1794 WSF en 07/1795 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Naam appellante 1], wonende te [woonplaats 1] (appellante 1),
[Naam appellante 2], wonende te [woonplaats 2] (appellant 2), en
[Naam appellante 3], wonende te [woonplaats 3] (appellante 3),
hierna tezamen ook te noemen: appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 februari 2007, 06/464, 06/1626, 06/1627 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 14 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft hun vader, [naam vader], hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2008. Appellanten zijn daar verschenen bij hun gemachtigde [naam vader], voornoemd, en diens echtgenote en mede-gemachtigde [naam echtgenote]. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellanten is door de IB-Groep aanvankelijk studiefinanciering toegekend in de vorm van uitsluitend een basisbeurs (dan wel het basisbedrag prestatiebeurs) en een OV-studentenkaart.
1.2. Bij Ws-formulieren van 1 augustus 2005 hebben appellanten de IB-Groep verzocht vanaf 1 januari 2005 ook een aanvullende (prestatie)beurs toe te kennen.
1.3. De onder 1.2. vermelde aanvragen heeft de IB-Groep met ingang van 1 augustus 2005 gehonoreerd. Het daartegen namens appellanten ingediende bezwaar is bij besluit van 11 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) onder verwijzing naar artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ongegrond verklaard. De IB-Groep heeft in de omstandigheid dat de vader van appellanten voorafgaande aan de onder 1.2. vermelde aanvragen een formulier ‘Vaders verzoek om verlegging peiljaar 2004-2005’ bij de IB-Groep heeft ingediend, geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken op het wettelijke uitgangspunt dat studiefinanciering niet wordt toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen die namens appellanten zijn ingesteld tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is in hoofdzaak overwogen dat studiefinanciering ingevolge het tweede lid van artikel 3.21 van de WSF 2000 niet wordt toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag, dat appellante 1 niet heeft betwist dat zij pas bij formulier van 1 augustus 2005 een aanvullende beurs heeft aangevraagd en dat appellant 2 en appellante 3 niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij werkelijk eerder dan bij formulieren van 1 augustus 2005 een aanvullende beurs hebben aangevraagd. Verder is overwogen dat het feit dat de vader van appellanten voorafgaande aan de onder 1.2. vermelde aanvragen een verzoek om verlegging peiljaar heeft ingediend, dat een lange behandelingsduur heeft gekend, niet af kan doen aan het bepaalde in artikel 3.21 van de WSF 2000.
3.1. Wat in hoger beroep namens appellanten is aangevoerd vormt in hoofdzaak een herhaling van hetgeen in beroep reeds namens appellanten is aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze beroepsgronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daarbij merkt de Raad naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van de Raad enkel nog op dat de rechtbank haar beoordeling terecht heeft beperkt tot de vraag of de IB-Groep de ingangsdatum van de aan appellanten toegekende aanvullende (prestatie)beurs juist heeft bepaald, aangezien het bezwaar waarop bij het bestreden besluit is beslist niet was gericht tegen de beslissing op het door de vader van appellanten ingediende verzoek om verlegging peiljaar.
3.2. Het voorgaande betekent dat de hoger beroepen van appellanten falen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.3. De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ