ECLI:NL:CRVB:2008:BG4549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2130 WW + 08-2131 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens onvolledige informatieverstrekking door appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellant, die sinds 1 mei 2002 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 26 januari 2007 een herzieningsbesluit genomen, waarin werd gesteld dat appellant onvolledige informatie had verstrekt over zijn gewerkte uren als zelfstandige. Hierdoor had hij geen recht op de volledige WW-uitkering, en werd besloten om zijn uitkering met terugwerkende kracht te verlagen vanaf 1 januari 2003. Dit leidde tot een terugvorderingsbesluit op 29 januari 2007, waarin het Uwv het onterecht ontvangen bedrag van € 14.639,25 terugvorderde van appellant.

Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde het bezwaar tegen het herzieningsbesluit niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond. De rechtbank Leeuwarden heeft de beroepen van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep stelde appellant dat de besluitvorming onduidelijk was en dat de herziening niet correct was weergegeven.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het herzieningsbesluit onvolledig was, omdat het niet duidelijk de (herziene) omvang van het WW-recht van appellant vaststelde. De Raad concludeerde dat de besluiten van het Uwv niet in stand konden blijven en dat het Uwv opnieuw op de bezwaren van appellant moest beslissen. De Raad veroordeelde het Uwv ook in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.J.A. Reinders als griffier, op 29 oktober 2008.

Uitspraak

08/2130 WW
08/2131 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 februari 2008, 07/2226 & 07/2227 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Galama, accountant te Grou, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Namens appellant is daarbij J.R. Galema verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sedert 1 mei 2002 in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Omdat werd vermoed dat appellant niet al zijn activiteiten als zelfstandige op een juiste wijze bekend maakte bij het Uwv, is een onderzoek naar de omvang van die activiteiten verricht. Dit leidde ertoe dat het Uwv bij besluit van 26 januari 2007 (hierna ook herzieningsbesluit) de WW-uitkering met ingang van 1 januari 2003 heeft herzien. Bij besluit van 29 januari 2007 (hierna ook terugvorderingsbesluit) heeft het Uwv hetgeen over de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 september 2006 onverschuldigd is betaald, zijnde € 14.639,25, van appellant teruggevorderd. Appellant heeft op 12 maart 2007 een bezwaarschrift ingediend dat, gelet op de vermelde referentie, was gericht tegen het terugvorderingsbesluit. Op 19 juli 2007 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend waarin hij separaat ingaat op het herzieningsbesluit.
1.2. Bij het thans bestreden besluit van 1 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het herzieningsbesluit niet-ontvankelijk verklaard. Bij een tweede bestreden besluit van 1 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat het herzieningsbesluit onherroepelijk is geworden, zodat hetgeen onverschuldigd is betaald, moet worden teruggevorderd.
1.3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven en de beroepen ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant onder meer gesteld dat het afzonderlijk en kort na elkaar verzenden van de verschillende besluiten verwarrend is geweest. Appellant wijst er ook op dat het herzieningsbesluit niet weergeeft wat de herziening inhoudt en dat in dat besluit wordt vermeld dat later nog informatie zal worden verstrekt over hoeveel WW-uitkering te veel is ontvangen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Het herzieningsbesluit van 26 januari 2007 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“Voor de WW geldt dat u ons alle informatie moet geven die van invloed kan zijn op uw uitkering. Nu blijkt dat u dat niet heeft gedaan. U heeft namelijk een onvolledige opgave gedaan van het aantal gewerkte uren als zelfstandige op uw werkbriefjes. Dat betekent dat u geen recht had op de volledige WW-uitkering.
Uw uitkering had met ingang van 1 januari 2003 lager moeten zijn. Wij hebben besloten om uw uitkering met ingang van deze datum te herzien. Het bedrag aan WW-uitkering dat u in de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 september 2006 te veel heeft ontvangen, zullen wij verrekenen of moet u terugbetalen. U ontvangt hierover binnenkort een aparte brief.”
3.2. Het terugvorderingsbesluit van 29 januari 2007 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“In onze brief van 26 januari 2007 hebben wij u laten weten dat u in de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 september 2006 niet volledig recht had op een WW-uitkering.
U heeft namelijk niet alle informatie die van belang is voor het vaststellen van uw WW-uitkering aan ons doorgegeven. Hierdoor heeft u over de periode van 1 januari 2003 tot en met 24 september 2006 onverschuldigd bruto € 14.639,25 WW-uitkering ontvangen. Dit bedrag vorderen wij van u terug.”
3.3. De Raad is van oordeel dat de brief van 26 januari 2007 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit de bewoordingen is immers duidelijk dat het beoogde rechtsgevolg een herziening van de uitkering is. De Raad is echter tevens van oordeel dat deze besluitvorming onvolledig is. Immers, zoals ook ter zitting door het Uwv is erkend, ontbreekt in het besluit de vaststelling van de (herziene) omvang van het WW-recht van appellant terwijl ook de periode waarover die herziening zich uitstrekt onvoldoende duidelijk is. Het besluit van 26 januari 2007 bevat verder nog een onjuistheid omdat appellant, anders dan dat besluit suggereert, niet in het genot was van een volledige WW-uitkering omdat de door hem wel opgegeven uren door het Uwv reeds in mindering waren gebracht op zijn recht. Het is de Raad gebleken dat appellant ook niet betwist dat hij teveel WW-uitkering ontving, maar dat zijn bezwaren zijn gericht tegen de omvang van de herziening.
3.4. De Raad is van oordeel dat de tekst van het besluit van 26 januari 2007 verder suggereert dat de omvang van de herziening in een nader besluit bekend zal worden gemaakt. Het besluit tot terugvordering van 29 januari 2007 kwam in dat opzicht in ieder geval aan een deel van de tekortkomingen tegemoet, maar eerst bij een afzonderlijke informerende brief van 7 februari 2007, naar aanleiding van een desbetreffende telefonische vraag van appellant, heeft het Uwv de besluitvorming ten aanzien van de herziening afgerond, omdat eerst bij die brief is weergegeven op welke wijze en aan de hand van welke door appellant gewerkte uren het Uwv tot de herziening van de WW-uitkering is gekomen zodat eerst na de ontvangst van die laatste brief voldoende inzichtelijk was wat het Uwv heeft besloten. Eerst vanaf dat moment kon het voor appellant voldoende duidelijk zijn waar hij zijn bezwaar tegen kon richten. De twee besluiten en de brief van 7 februari 2007 konden aldus niet anders worden gelezen dan als één samenhangend besluit. Het bezwaar van appellant, dat was gericht tegen het besluit van 29 januari 2007, moet derhalve, gelet op die samenhang, mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 26 januari 2007. Gelet op de afronding van de besluitvorming, die eerst op 7 februari 2007 heeft plaatsgevonden, heeft appellant zijn bezwaarschrift van 12 maart 2007 tijdig ingediend. Het op 19 juli 2007 ingediende bezwaarschrift dat betrekking had op de herziening, heeft voor de beoordeling van de ontvankelijkheid dan ook geen betekenis meer.
3.5. Dit brengt mee dat het Uwv appellant ten onrechte in zijn bezwaar ten aanzien van de herziening niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het Uwv alsnog tot een inhoudelijke herbeoordeling van de herziening van de WW-uitkering dient over te gaan. Dit brengt tevens mee dat ook nog niet vaststaat dat de terugvordering op een juiste grondslag berust zodat ook het daarop betrekking hebbende besluit geen stand kan houden. De beide bestreden besluiten dienen derhalve te worden vernietigd. Het Uwv zal, met inachtneming van het voorgaande, alsnog dan wel wederom, op de bezwaren van appellant dienen te besluiten.
3.6. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak kan geen stand houden.
3.7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke kosten de Raad begroot op de kosten van rechtsbijstand in beroep van € 644,-- en in hoger beroep van € 644,--, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de bestreden besluiten;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met inachtneming van het voorgaande op het bezwaar van appellant besluit;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181,-- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.J.A. Reinders.
HD
18.09