ECLI:NL:CRVB:2008:BG4545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-293 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 13 december 2006 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de herziening van de WAO-uitkering van appellante per 3 januari 2006, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde op 15 tot 25%. Appellante heeft in haar hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in haar eerdere bezwaar en beroep. Tijdens de zitting op 3 oktober 2008 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M. Wardenburg.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad heeft geconcludeerd dat de door appellante ingebrachte brieven van haar psychiater, J.M.C. Martens, geen nieuw licht werpen op haar gezondheidssituatie en dat de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft gesteld dat de ernst van subjectieve klachten niet maatgevend is voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door J. Brand en in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier op 14 november 2008. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en concludeert dat het hoger beroep van appellante geen doel treft.

Uitspraak

07/293 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 december 2006, 06/1209 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Mostert te Oirsbeek. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Wardenburg.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 20 april 2006 - waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellante per 3 januari 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% - ongegrond verklaard.
2. De gronden van het hoger beroep zijn, naar appellante in haar brief van 14 februari 2007 aan de Raad heeft medegedeeld, gelijk aan de gronden die door haar in bezwaar en beroep bij de rechtbank naar voren zijn gebracht.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden bedoeld in rechtsoverweging 2 afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
3.2. De in de loop van de procedure in hoger beroep door appellante ingebrachte brieven van de psychiater J.M.C. Martens van 6 juni 2007 en 18 oktober 2007 leiden niet tot het oordeel dat het Uwv - zich baserend op de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts - per de in geding zijnde datum de beperkingen van appellante onjuist heeft vastgesteld.
Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 20 november 2007 erop gewezen dat hetgeen door Martens is aangegeven geen nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van appellante. Martens is van opvatting dat sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hiervan is bij het vaststellen van de beperkingen van appellante ook uitgegaan.
Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts voorts aangegeven dat de wetgever de ernst van de subjectieve klachten niet maatgevend acht bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Martens is in zijn brief van 18 oktober 2007 waarin hij stelt: “Zoals iedere arts in zijn alledaagse praktijk weet is de lijdensdruk van subjectieve klachten, niet objectiveerbare klachten, enorm.” en aangeeft dat naar zijn mening een en ander dient te leiden tot zeer veel beperkingen, aan voormeld uitgangspunt van de wetgever voorbij gegaan.
3.3. Hetgeen appellante heeft gesteld omtrent de niet adequate behandeling van haar klachten is voor de in geding zijnde beoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid niet van doorslaggevende betekenis. Per datum in geding worden de beperkingen, zoals die beperkingen zich per die datum voordoen, vastgesteld. Dat deze beperkingen bij een behandeling als door Martens in zijn brief van 6 juni 2007 bedoeld per datum in geding wellicht een andere omvang zouden hebben gehad blijft hierbij buiten beschouwing.
3.4. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.A. Wit.
RB