[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 januari 2007, 06/1757 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp, werkzaam bij het Uwv.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 28 oktober 1996 voor bepaalde tijd aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke landmacht. Ter zake van zijn op 17 augustus 1998 aangevangen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv geweigerd hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij na de voorgeschreven wachttijd van 52 weken met ingang van 16 augustus 1999 in staat was algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten waarmee hij ten minste 85% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant is met ingang van 1 december 1999 eervol ontslagen.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 22 december 2005 appellant met ingang van 14 maart 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 15 maart 2006 heeft het Uwv het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente over de in januari 2006 aan appellant nabetaalde WAO-uitkering afgewezen, omdat er naar het oordeel van het Uwv geen sprake is van een vertraagde betaling van een geldsom. Dit besluit heeft het Uwv gehandhaafd bij het bestreden besluit van 20 juni 2006.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat het Uwv niet in verzuim is geweest.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Op de voet van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek is het Uwv wettelijke rente verschuldigd over de in januari 2006 nabetaalde WAO-uitkering over de jaren 2003 tot en met 2005, indien het Uwv met die nabetaling in verzuim is geweest.
3.2. Appellant heeft zich op 24 oktober 2005 tot het Uwv gewend met het verzoek om een herkeuring, omdat de voetklachten die tot zijn arbeidsongeschiktheid in augustus 1998 hebben geleid, zijn verergerd. Aan appellant is vervolgens een aanvraagformulier toegezonden dat op 16 november 2005 door het Uwv retour is ontvangen. Vervolgens heeft op 7 december 2005 medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, waarna bij besluit van 22 december 2005 aan appellant met ingang van 15 maart 2003 een WAO-uitkering is toegekend en vervolgens in januari 2006 de appellant toekomende WAO-uitkering over de jaren 2003 tot en met 2005 is uitbetaald.
3.3. Het Uwv heeft binnen een redelijke termijn van enkele weken op de aanvraag van appellant beslist en kort daarna de aan appellant toekomende WAO-uitkering uitbetaald. Nu appellant al geruime tijd voor het doen van zijn aanvraag in relevante mate arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is geworden lag het op zijn weg om eerder een aanvraag in te dienen. Appellant heeft wel gesteld dat hij in 2003 een aanvraag heeft ingediend, maar dat op geen enkele wijze aangetoond.
3.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep slaagt niet.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.