05/6018 REA
05/6019 REA
05/6426 REA
05/6427 REA
als bedoeld in artikel 21a van de Beroepswet en artikel 8:73a en artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen van:
[betrokkene 1], (hierna: betrokkene 1),
[betrokkene 2] (hierna: betrokkene 2) en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2005, 04/4130 en 4128 (hierna: aangevallen uitspraak),
betrokkene 1,
betrokkene 2
Datum uitspraak: 12 november 2008
Namens het Uwv is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Mr. M.I. Steinmetz, advocaat te Amsterdam, heeft namens betrokkenen eveneens hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het (aanvullend) hoger beroepschrift dient tevens als verweerschrift te worden aangemerkt.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van de Raad van 27 februari 2008, waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma en mr. Steinmetz is verschenen voor betrokkenen.
Bij brief van 20 mei 2008 heeft het Uwv de hoger beroepen ingetrokken.
Bij besluiten van 23 mei 2008 heeft het Uwv de bezwaren van betrokkenen alsnog gegrond geacht.
Bij brief van 4 juni 2008 heeft mr. Steinmetz namens betrokkenen de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten, tot vergoeding van de wettelijke rente over de vanaf 31 (lees: 30) april 2004 openvallende bruto uitkeringstermijnen alsmede tot vergoeding van de reiskosten van betrokkene 1.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Naar aanleiding van de intrekking van de hoger beroepen door het Uwv overweegt de Raad als volgt.
Artikel 21a, eerste lid, eerste volzin, van de Beroepswet bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden veroordeeld in de proceskosten.
De Raad stelt vast dat het Uwv de hoger beroepen heeft ingetrokken en dat namens betrokkenen een verzoek om veroordeling van het Uwv in de proceskosten is gedaan.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die betrokkenen in verband met de behandeling van de hoger beroepen van het Uwv redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten, begroot op € 644,-- voor het indienen van een verweerschrift namens betrokkenen en het verschijnen ter zitting, alsmede € 10,40 voor reiskosten in hoger beroep met betrekking tot betrokkene 1. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat sprake is van samenhangende zaken en dat de vergoeding van de proceskosten beperkt dient te worden tot de kosten in hoger beroep, nu het Uwv blijkens de aangevallen uitspraak reeds door de rechtbank is veroordeeld tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg.
Naar aanleiding van de intrekking van de hoger beroepen namens betrokkenen overweegt de Raad als volgt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het Uwv met het toekennen van een WAO-uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100% en het aanmerken van betrokkene 1 als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA alsnog geheel aan betrokkenen is tegemoetgekomen.
Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan betrokkenen is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen.
Die kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep in verband met het indienen van een beroepschrift namens betrokkenen en het verschijnen ter zitting.
Voorts overweegt de Raad het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan betrokkene 1 verschuldigde wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495.
Ten slotte merkt de Raad nog op dat uit het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat betrokkenen zich met een verzoek om vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv kunnen wenden, voor zover het griffierecht niet reeds spontaan door het Uwv is vergoed.
De Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 1.298,40, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering op de wijze als hiervoor is vermeld, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.