ECLI:NL:CRVB:2008:BG4387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6045 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om terug te komen van eerder genomen besluit inzake Werkloosheidswet zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 23 oktober 2007 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had eerder, op 10 februari 2003, aan appellant een kortdurende uitkering op basis van de Werkloosheidswet toegekend, maar hem meegedeeld dat hij geen recht had op een loongerelateerde uitkering vanwege het niet voldoen aan de arbeidsverledeneis. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd en het hoger beroep van appellant werd niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.

In 2007 verzocht appellant het Uwv om terug te komen op het besluit van 10 februari 2003, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank oordeelde dat de informatie die appellant naar voren had gebracht al beschikbaar was in de eerdere procedure en dat er geen reden was om het bestreden besluit te herzien.

In hoger beroep stelde appellant dat er wel nieuwe feiten waren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onaannemelijk was dat appellant niet beschikte over de relevante informatie in de vorige procedure. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de eerdere beslissing terecht was genomen. Aangezien het hoger beroep niet slaagde, was er geen plaats voor schadevergoeding of andere vergoedingen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.J.A. Reinders als griffier, op 29 oktober 2008.

Uitspraak

07/6045 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 oktober 2007, 07/601 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op het verweerschrift gereageerd en nadere informatie ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op 17 september 2008. Appellant en het Uwv zijn - met kennisgeving - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 10 februari 2003 is aan appellant een kortdurende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Daarbij is aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een loongerelateerde uitkering, omdat hij niet voldoet aan de zogenoemde arbeidsverledeneis. Dit besluit is - na bezwaar - bij besluit van 21 mei 2003 gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Het door appellant ingestelde hoger beroep is door de Raad niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdige betaling van het griffierecht.
1.2. Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het Uwv het verzoek van appellant om op het besluit van 10 februari 2003 terug te komen afgewezen. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij het bestreden besluit van 4 juni 2007 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de informatie die appellant naar voren heeft gebracht in de vorige procedure al beschikbaar was en in die procedure ingebracht had kunnen worden.
3. In hoger beroep stelt appellant dat wel sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, omdat de informatie, waaruit volgens hem blijkt dat hij wel aan de arbeidsverledeneis voldoet, in de vorige procedure nog niet bij hem bekend was.
4.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad voegt daaraan nog toe dat hij het onaannemelijk acht dat appellant in de vorige procedure niet beschikte over de informatie die aan hem persoonlijk was gericht. Voor zover appellant in de vorige procedure nog niet over alle thans aanwezige informatie beschikte, merkt de Raad op dat zijn vorige werkgevers deze informatie wel hadden en dat het voor risico van appellant dient te komen dat hij met deze informatie destijds nog niet bekend was.
4.3. De Raad merkt voorts nog op dat de - eventuele - onjuistheid van het oorspronkelijke besluit bij de rechterlijke beoordeling van de toepassing van artikel 4:6 van de Awb geen rol speelt.
5. Het voorgaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Nu het hoger beroep niet slaagt is er voor een veroordeling tot schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb geen plaats.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.J.A. Reinders.
HD