ECLI:NL:CRVB:2008:BG4219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3097 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) wegens niet-levensvatbaarheid van de onderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 1985 een bijstandsuitkering ontvangt, laatstelijk op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 5 april 2005 heeft de appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) om in zijn levensonderhoud en bedrijfskapitaal te voorzien, met de intentie een detailhandelonderneming in merkkleding te starten. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn heeft advies gevraagd aan IMK Intermediair BV, dat concludeerde dat de onderneming van de appellant niet levensvatbaar was. Na een schriftelijke reactie van de appellant en een aanvullend onderzoek door de gemeente, heeft het College op 7 juli 2005 de aanvraag afgewezen.

De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 november 2008 behandeld. De Raad oordeelde dat het College zich terecht had gebaseerd op het advies van IMK, dat de levensvatbaarheid van de onderneming onvoldoende onderbouwd was. De Raad wees erop dat de appellant geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij niet afhankelijk was van restpartijen en dat het IMK-advies niet op onjuiste feiten berustte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundige adviezen in de besluitvorming van bijstandsverlenende organen en de noodzaak voor aanvragers om hun claims adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

07/3097 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 april 2007, 06/630 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 november 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.H.O. Schaapherder, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2008. Voor appellant is verschenen mr. Schaapherder, terwijl het College zich heeft laten vertegenwoordigen door A.D. Corte Bernal, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
1.1. Appellant ontvangt sedert 1985 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 5 april 2005 heeft appellant een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ter voorziening in de kosten van levensonderhoud en de behoefte aan bedrijfskapitaal aangevraagd. Appellant wenste een detailhandelonderneming in merkkleding te starten. Naar aanleiding hiervan heeft het College advies gevraagd aan IMK Intermediair BV (IMK). Dit - op 26 mei 2005 - uitgebrachte advies houdt in dat de door appellant te starten onderneming niet levensvatbaar is te achten. Appellant heeft op 1 juni 2005 een schriftelijke reactie op dit advies gegeven. Naar aanleiding van deze reactie heeft C.G. Gierman, werkzaam bij team GROS/Bbz van de gemeente Apeldoorn, een nader onderzoek ingesteld. In dat kader heeft zij overleg gehad met appellant en de beoogde bedrijfslocatie bezocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 6 juni 2005.
1.2. Bij besluit van 7 juli 2005 heeft het College op grond van het advies van het IMK de aanvraag van appellant afgewezen.
2. Bij besluit van 27 januari 2005 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juli 2005 ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 27 januari 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.2. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste en tweede lid, van het Bbz 2004 kan aan de zelfstandige die een bedrijf begint dat levensvatbaar is algemene bijstand en/of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend. Onder een levensvatbaar bedrijf wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 verstaan het bedrijf waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan. Blijkens de toelichting op deze bepaling impliceert dit dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
4.2. Het IMK heeft aan het advies dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is onder meer ten grondslag gelegd dat er voor de voorgenomen bedrijfsopzet onvoldoende marktmogelijkheden bestaan. Hierbij is gewezen op de excentrische ligging en de beperkte grootte van het verkooppunt en op het vereiste van het kunnen voeren van een sterk inkoopbeleid. Aangegeven is dat er voor leveranciers geen reden is om trendy kleding te verkopen voor een lage prijs. Om die reden zal appellant aangewezen zijn op restpartijen.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een bijstandverlenend orgaan in zaken als de onderhavige in de regel gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op in concreto verkregen adviezen van deskundige instanties als het IMK. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen situatie aanwezig is waarin het College niet op het advies van het IMK had mogen afgaan en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
4.4. Aan de stelling van appellant dat hij niet is aangewezen op restpartijen gaat de Raad voorbij, nu appellant deze stelling niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een offerte van de leverancier van wie hij de kleding wil betrekken. Evenmin kan de Raad betekenis toekennen aan de ingebrachte verklaring van het kantoor van financiële dienstverlening [naam kantoor] van 11 april 2006, nu deze verklaring enkel een niet onderbouwde conclusie bevat. De omstandigheid dat het IMK-advies ten aanzien van de bereikbaarheid van het verkooppunt en de aanwezige parkeermogelijkheden op onjuiste feitelijke gegevens berust maakt de beoordeling van de Raad niet anders, nu deze omstandigheid geen ander licht op de zaak werpt en de eindconclusie met betrekking tot de levensvatbaarheid van het bedrijf niet kan aantasten.
4.5. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A. Badermann.
IA