ECLI:NL:CRVB:2008:BG4218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6220 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die als ziekenverzorgster werkte en op 2 april 2000 uitviel met whiplashklachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellante op 30 mei 2005 door verzekeringsarts S. Ramkisoen werd onderzocht, werd vastgesteld dat zij beperkingen had door het whiplashsyndroom en migraine. De functionele mogelijkheden werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en arbeidsdeskundige A. Hazekamp concludeerde dat appellante geschikt was voor bepaalde functies, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 8 januari 2006.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellante correct had ingeschat, maar in hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar beperkingen niet onjuist waren ingeschat. Appellante verwees naar een brief van haar revalidatiearts en vroeg om de benoeming van een deskundige. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de arbeidskundige rapportage voldoende inzicht bood in de belastbaarheid van appellante.

De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering had ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat de intrekking van de uitkering terecht was.

Uitspraak

07/6220 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 oktober 2007, 06/2327
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als ziekenverzorgster toen zij op 2 april 2000 uitviel met whiplashklachten. Aansluitend aan de wachttijd is appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In het kader van een herbeoordeling is appellante op het spreekuur van 30 mei 2005 door verzekeringsarts S. Ramkisoen onderzocht. Deze heeft geconcludeerd dat appellante beperkingen heeft voortvloeiende uit een whiplashsyndroom en migraine. Met inachtneming van deze beperkingen heeft Ramkisoen de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 september 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige A. Hazekamp op 7 november 2005 een rapport uitgebracht. In dit rapport is hij tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt kan worden geacht voor functies die vanuit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zijn verkregen. Op basis van drie van deze functies, te weten parkeercontroleur, surveillant bewakingsdiensten en brugwachter/sluiswachter, heeft hij het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op 11,38%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 8 januari 2006 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 5 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts
J.M. Fokke, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts onderschreven beperkingen van appellante voor onjuist te houden. Aangezien een afdoende arbeidskundige onderbouwing door het Uwv eerst in beroep was geleverd, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante – onder verwijzing naar de gronden in beroep – zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv haar gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft appellante verwezen naar de brief van haar behandelend revalidatiearts K. Vlaanderen van 16 november 2006. Voorts heeft appellante gesteld dat op grond van hetgeen neuroloog J.H.J. Wokke heeft vermeld in een rapportage die is opgesteld in het kader van een schadevergoedings-procedure, aanleiding bestaat een deskundige te benoemen. Appellante heeft daarbij aangegeven te denken aan een psychiater.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekerings-arts voldoende zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Daarbij tekent de Raad aan dat verzekeringsarts Ramkisoen op het spreekuur van 30 mei 2005 appellante psychisch heeft onderzocht en bij de beoordeling de informatie van neuropsycholoog E. van der Scheer van 18 augustus 2003 en neuroloog
R.S.H.M. Beijersbergen van 28 augustus 2003 heeft meegewogen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij appellante beperkingen zijn vast te stellen als gevolg van whiplashletsel en klassieke migraine en heeft de beperkingen zoals deze zijn vastgesteld door Van der Scheer en Beijersbergen onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft, zoals is gesteld in zijn rapportage van 15 september 2006, op basis van dossieronderzoek geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voldoende consistent zijn met de aanwezige objectiveerbare gegevens. Naar het oordeel van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts Fokke in bovengenoemde rapportage voorts genoegzaam gemotiveerd waarom geen reden bestaat een urenbeperking aan te nemen en er voor zijn aanwezigheid bij de hoorzitting geen aanleiding was. Daarbij heeft Fokke overwogen dat de door appellante ervaren beperkingen uitvoerig zijn beschreven in de aanwezige rapportages, waaronder die van Van der Scheer en Beijersbergen en het bezwaarschrift geen nieuwe medische feiten bevat die niet eerder bij de primaire beoordeling zijn meegewogen. De Raad is voorts van oordeel dat het enkele feit dat er ongeveer acht maanden liggen tussen het laatste verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de datum hier in geding, zoals is gesteld in het aanvullend beroepschrift van 21 november 2006, onvoldoende is om te stellen dat het bestreden besluit berust op verouderde, niet geactualiseerde gegevens. In dit verband merkt de Raad op dat appellante op het spreekuur van 30 mei 2005 heeft aangegeven dat haar klachten ten opzichte van 2003 niet zijn veranderd. Voorts heeft appellante geen nadere medische informatie overgelegd – de brief van revalidatiearts Vlaanderen bevat, gelet op hetgeen is gesteld in de rapportage van de bezwaar-verzekeringsarts G.P.J. de Kanter van 1 februari 2007, geen nieuwe gezichtspunten – waaruit blijkt dat zij op de datum in geding, 8 januari 2006, meer beperkt moet worden geacht dan door Ramkisoen in zijn rapportage van 30 mei 2005 is vastgesteld.
De stelling dat op basis van hetgeen door neuroloog Wokke is gesteld er aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen, volgt de Raad niet. Wokke heeft, blijkens het aanvullend beroepschrift van 18 januari 2008, de diagnose gesteld dat sprake is van een chronisch aanwezige nek- en hoofdpijn. Deze informatie wijkt in essentie niet af van de bevindingen van de verzekeringsarts en de rapporten van Van der Scheer en Beijersbergen. De Raad ziet, gelet op het vorenstaande, onvoldoende aanknopingspunten om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Voor benoeming van een onafhankelijk psychiater bestaat dan ook geen aanleiding.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing overweegt de Raad het volgende.
4.4. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad terecht artikel 8:72, derde lid, van de Awb toegepast. De arbeidskundige rapportage van 2 februari 2007 van bezwaararbeidsdeskundige M.T. Daling maakt voldoende inzichtelijk dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overtreft.
4.5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering van appellante met ingang van 8 januari 2006 heeft ingetrokken. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en
F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ