ECLI:NL:CRVB:2008:BG4178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2513 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor ondersteunende en activerende begeleiding op basis van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep tegen een besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) werd gegrond verklaard. Appellant, geboren in 1967, lijdt aan een waanstoornis en een schizotypische persoonlijkheidsstoornis en heeft verzocht om een indicatie voor zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). CIZ heeft dit verzoek afgewezen, waarna de rechtbank het besluit van CIZ vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. Appellant is van mening dat hij recht heeft op meer begeleiding dan door CIZ is geïndiceerd, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd met medische stukken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat CIZ de indicatie voor ondersteunende en activerende begeleiding correct heeft vastgesteld op basis van de geldende protocollen en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij meer begeleiding nodig heeft. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de AWBZ en het Zorgindicatiebesluit, die de voorwaarden voor indicatie van zorg vaststellen. De Raad concludeert dat de rechtsgevolgen van het eerder vernietigde besluit van CIZ terecht in stand zijn gelaten, en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

06/2513 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2006, 05-3613 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
De Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, als rechtsopvolgster van het Regionaal Indicatieorgaan Waterland, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 4 november 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.F. Menick, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Menick. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Pels en mr. L.M.R. Kater.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Hij heeft daarbij bepaald dat CIZ nadere informatie dient in te winnen en op grond daarvan een nieuw besluit dient te nemen of het besluit van 7 juni 2005 nader dient te motiveren.
Bij brieven van 21 december 2007 en 4 januari 2008 heeft CIZ de Raad nadere informatie verstrekt. Namens appellant is hierop bij brief van 21 maart 2008 gereageerd.
Desgevraagd heeft CIZ op 12 september 2008 nog aanvullende informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 september 2008, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Menick, en CIZ zich heeft laten vertegenwoordigen door W. Baggerman en mr. Kater.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerig overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant, geboren [in] 1967 en inwonend bij zijn ouders, lijdt aan een waanstoornis, paranoïde type, en aan een schizotypische persoonlijkheidsstoornis, in verband waarmee hij onder behandeling staat van GGZ Dijk en Duin te Purmerend.
1.2. In het kader van zijn voornemen om te verhuizen naar een zelfstandige woonruimte, heeft appellant op 21 september 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verzocht om een indicatie voor diverse soorten zorg, te verlenen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).
1.3. Bij besluit van 24 december 2004 heeft CIZ dit verzoek afgewezen.
1.4. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 24 december 2004 ingediende bezwaar heeft een herindicatie plaatsgevonden, op grond waarvan appellant bij het besluit van 7 juni 2005 is geïndiceerd voor:
- ondersteunende begeleiding, klasse 3 (4 - 6,9 uur), voor de periode van 7 juni 2005 tot 7 juni 2008;
- activerende begeleiding, klasse 2 (2 - 3,9 uur), voor de periode van 7 juni 2005 tot 7 juni 2006.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 7 juni 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.1. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat het besluit van 7 juni 2005 een toereikende motivering ontbeert, omdat CIZ onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke overwegingen ten grondslag liggen aan de indicatiestellingen met betrekking tot de activerende begeleiding en de ondersteunende begeleiding.
2.2. Aan de instandlating van de rechtsgevolgen heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat CIZ in de procedure bij de rechtbank alsnog een toereikende motivering heeft gegeven met de verwijzing naar de protocollen Indicatiestellen voor Activerende Begeleiding en Indicatiestellen voor Ondersteunende Begeleiding, alsmede naar het door de arts-psychotherapeut E.Th. van Eerden op 9 juni 2005 uitgebrachte advies. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat Van Eerden de beschikking had over een rapportage van de verzekeringsarts T.E. Dragstra-Mooi van 11 november 2004 en over een rapportage van een psychologisch onderzoek van drs. J.F.A. Jacobs van 25 mei 2004, terwijl namens appellant de stelling dat de indicatie onjuist zou zijn niet nader is onderbouwd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtsgevolgen in stand zijn gebleven. Hij stelt dat hij gedurende drie tot vijf jaar voor 20 uur per week is aangewezen op activerende en/of ondersteunende begeleiding, hetgeen wordt onderschreven door drs. Jacobs. Hoewel CIZ dit had toegezegd is met drs. Jacobs geen contact meer opgenomen. Van een zorgvuldig onderzoek is naar de mening van appellant geen sprake geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. De Raad stelt vast dat het in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ bedoelde orgaan in casu CIZ is. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Zorgindicatiebesluit.
4.1.3. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien er gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.4. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, zoals dit besluit luidde ten tijde in geding, worden als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, onder meer aangewezen de zorg bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BZA).
4.1.5. Ingevolge artikel 6 van het BZA wordt onder ondersteunende begeleiding, kort gezegd, verstaan ondersteunende activiteiten in verband met een aandoening, beperking, handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving.
4.1.6. Activerende begeleiding omvat ingevolge artikel 7 van het BZA activerende activiteiten gericht op herstel of voorkomen van verergering van gedrags- of psychische problematiek of het om te gaan met de gevolgen van een aandoening, beperking of een handicap.
4.1.7. Artikel 2, tweede lid, van het BZA bepaalt dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
4.1.8. Mede ter nadere invulling van de begrippen "doelmatige zorgverlening" en "redelijkerwijs aangewezen zijn" in artikel 2, tweede lid, van het BZA heeft CIZ beleid ontwikkeld dat is neergelegd in onder andere de protocollen Indicatiestellen voor Ondersteunende Begeleiding en Indicatiestellen voor Activerende Begeleiding.
4.1.9. In het protocol Indicatiestellen voor Ondersteunende Begeleiding is in hoofdstuk 3 bij het afwegingskader onder punt 11 aangegeven dat de normering in tijd voor ondersteunende begeleiding algemeen die individueel wordt geboden bedraagt: "volwassenen, begeleid zelfstandig wonen, complexe problematiek, meerdere malen per week noodzaak tot structurering dagelijks leven, klasse 2-3".
4.1.10. In het protocol Indicatiestellen voor Activerende Begeleiding is in hoofdstuk 4 bij het afwegingskader onder punt 9 aangegeven: "in de praktijk blijkt klasse 1 en 2 voor AB ALG te voldoen. Meer AB per week is gezien het doel en de intensiteit van de begeleiding vaak niet haalbaar. Dit vaak in combinatie met een zelfde of hogere klasse OB.
4.1.11. De Raad acht, zoals reeds eerder is overwogen, dit beleid niet in strijd met de AWBZ en de daarop berustende bepalingen.
4.2. Ter nadere medische onderbouwing van het standpunt dat de geïndiceerde ondersteunende en activerende begeleiding voor appellant toereikend is heeft CIZ in hoger beroep nog de volgende informatie verstrekt. Een ongedateerd verslag van een gesprek dat op 13 april 2006 op verzoek van CIZ plaatsvond tussen appellant en de arts-psychotherapeut van Eerden, een bericht van de medisch adviseur W. Beemsterboer van december 2007, een ongedeerd rapport van dr. G.T.H.J. Holterbosch, cognitief onderzoeker, bedrijfscoach, behorend bij een nieuwe aanvraag om activerende begeleiding van 1 augustus 2006, de vraagstelling van de sociaal-medisch adviseur bij CIZ, de arts B.W. Evertse, van 4 april 2007 aan de behandelend psychiater en de reactie daarop van dr. A. Vlaszaty, psychiater verbonden aan GGZ Dijk en Duin, alsmede een bericht van de aan CIZ verbonden bezwaararts dr. H.M. Laane van 3 september 2008. In laatstgenoemd bericht is onder meer verslag gedaan van een telefoongesprek met Y. Schaap, de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van GGZ Dijk en Duin die appellant begeleidt. CIZ heeft aangegeven dat drs. Jacobs niet is geraadpleegd, omdat appellant niet bij hem onder behandeling is geweest.
4.3. De Raad acht het niet noodzakelijk dat nadere inlichtingen worden ingewonnen bij drs. Jacobs. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat al informatie van drs. Jacobs in het dossier aanwezig is, dat appellant niet bij hem onder behandeling is (geweest) en dat appellant zijn stelling, dat volgens drs. Jacobs 20 uur per week begeleiding nodig zou zijn, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De vele in het dossier opgenomen medische rapporten bieden ook geen aanknopingspunten voor deze stelling. Nu appellant voorts niet met medische stukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat hij is aangewezen op meer begeleiding dan CIZ - conform de protocollen - heeft geïndiceerd, komt de Raad op grond van de beschikbare informatie tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het reeds door de rechtbank vernietigde besluit van 7 juni 2005 terecht in stand zijn gelaten.
4.4. Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.1.1 tot en met 4.3 komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. 't Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 november 2008.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) A. Badermann.
IA