ECLI:NL:CRVB:2008:BG4119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4090 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ANW-uitkering door gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin het beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellante ontving sinds maart 1999 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Na een anonieme tip dat zij samenwoont met [B.], heeft de Svb een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en [B.] een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in de beëindiging van haar uitkering per 29 februari 2004.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond was. Appellante erkende dat zij vanaf juni 2005 samenwoont met [B.], maar betwistte dat dit al het geval was vanaf februari 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante en [B.] tijdens hun verhoor op 11 juli 2006 consistente verklaringen hebben afgelegd over hun samenwoning, wat de eerdere besluiten van de Svb en de rechtbank bevestigde.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te herzien en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 11 november 2008, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

07/4090 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 juni 2007, 06/1378 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding van [B.] (hierna: [B.]) tegen de Svb, met reg.nr. 07/4089 AOW, plaatsgevonden op 21 oktober 2008, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Smit en vergezeld door [B.], en waar de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellante is met ingang van maart 1999 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) toegekend.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellante samenwoont met [B.] heeft de sociale recherche van de Sociale verzekeringsbank, regio Noord-Oost een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, hebben observaties plaatsgevonden en zijn appellante en [B.] verhoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport dat is opgemaakt op 12 juli 2006. De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 28 juli 2006 te bepalen dat het recht op nabestaandenuitkering op 29 februari 2004 eindigt. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met [B.].
1.3. Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante erkent dat zij vanaf juni 2005 een gezamenlijke huishouding heeft met [B.], maar betwist dat daarvan al sprake was vanaf februari 2004.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 3, derde lid, van de Anw bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen geheel. Hij voegt daar nog aan toe dat appellante en [B.] tijdens hun verhoor op 11 juli 2006 gedetailleerde en met elkaar overeenstemmende verklaringen hebben afgelegd dat zij in februari 2004 een zodanig gebruik zijn gaan maken van de beide woningen dat feitelijk van samenwoning gesproken kan worden. De Raad kan het standpunt van appellante dat deze verklaringen onvoldoende bewijs vormen om aan te nemen dat vanaf februari 2004 sprake was van een gezamenlijke huishouding niet onderschrijven.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A. Badermann.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
IA