ECLI:NL:CRVB:2008:BG4116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4089 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin het beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellant ontving vanaf februari 2005 een ouderdomspensioen op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. Na een anonieme tip over een gezamenlijke huishouding met [G.] heeft de Svb een onderzoek ingesteld, wat leidde tot de herziening van het pensioen naar het normbedrag voor gehuwden. Appellant betwistte de herziening en stelde dat er pas vanaf juni 2005 sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding, gebaseerd op verklaringen van appellant en [G.] tijdens hun verhoor. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 november 2008, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

07/4089 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 juni 2007, 06/1377 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding van [G.] (hierna: [G.]) tegen de Svb, met reg.nr. 07/4090 ANW, plaatsgevonden op 21 oktober 2008, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smit en vergezeld door [G.], en waar de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant is met ingang van februari 2005 ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Het pensioen is berekend op basis van het normbedrag voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant samenwoont met [G.] heeft de sociale recherche van de Sociale verzekeringsbank, regio Noord-Oost een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, hebben observaties plaatsgevonden en zijn appellant en [G.] verhoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport dat is opgemaakt op 12 juli 2006. De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 20 juli 2006 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van februari 2005 te herzien en te berekenen op basis van het normbedrag voor een gehuwde. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [G.].
1.3. Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant erkent dat hij vanaf juni 2005 een gezamenlijke huishouding heeft met [G.], maar betwist dat daarvan al sprake was in de periode vanaf februari 2005.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 1, vierde lid, van de AOW bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen geheel. Hij voegt daar nog aan toe dat appellant en [G.] tijdens hun verhoor op 11 juli 2006 gedetailleerde en met elkaar overeenstemmende verklaringen hebben afgelegd dat zij in februari 2004 een zodanig gebruik zijn gaan maken van de beide woningen dat feitelijk van samenwoning gesproken kan worden. De Raad kan het standpunt van appellant dat deze verklaringen onvoldoende bewijs vormen om aan te nemen dat in de periode hier in geding sprake was van een gezamenlijke huishouding niet onderschrijven.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A. Badermann.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
IA