ECLI:NL:CRVB:2008:BG4028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6285 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gemeentelijk beleid inzake langdurigheidstoeslag bij bijstandsverlening

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2008, in de zaak met registratienummer 07/6285 WWB, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch behandeld. Appellant, die sinds 6 oktober 2001 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant onvoldoende had meegewerkt aan relevante arbeidsinschakeling, en verwees naar een eerder opgelegde maatregel van 10% verlaging van de bijstand wegens onvoldoende medewerking aan het opstellen van een reïntegratieplan.

De Raad overweegt dat het College een beleid heeft geformuleerd dat bepaalt dat een persoon die gedurende de referteperiode een maatregel of verlaging van 5% of meer heeft opgelegd gekregen, niet geacht wordt te voldoen aan de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag. De Raad concludeert dat het College in dit geval terecht heeft gehandeld door de aanvraag van appellant af te wijzen, aangezien hij in de referteperiode een verlaging van 10% had gekregen. De Raad oordeelt dat het beleid van het College niet in strijd is met de algemeen verbindende voorschriften en dat het binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier R.B.E. van Nimwegen, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

07/6285 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 oktober 2007, 06/4762 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 2 september 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
De Raad heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met een periode van (maximaal) zes weken.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit de van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant en zijn echtgenote ontvangen sinds 6 oktober 2001 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft het College aan appellant met ingang van 1 december 2004 een maatregel opgelegd inhoudende een verlaging van de bijstand met 10% gedurende een maand omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het opstellen van een reïntegratieplan. De Raad heeft in zijn uitspraak van heden in het geding met reg.nr. 07/3011 WWB vastgesteld dat het College die maatregel terecht heeft opgelegd.
1.4. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft het College de aanvraag van appellant om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB over het jaar 2006 afgewezen op de grond dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan relevante arbeidsinschakeling en daarbij verwezen naar de bij besluit van 7 oktober 2004 opgelegde verlaging.
1.5. Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die:
a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft;
b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen;
c. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode naar het oordeel van het college voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden, en;
d. na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen.
4.2. Het College heeft voor de vaststelling of al dan niet is voldaan aan de in artikel 36, eerste lid, onderdeel c, van de WWB gestelde voorwaarde een beleid geformuleerd. De Raad begrijpt dit beleid, voor zover hier van belang, aldus dat een persoon die reeds vijf jaar een bijstandsuitkering ontvangt geacht wordt deze voorwaarde te hebben vervuld indien gedurende de in onderdeel a bedoelde periode (hierna: referteperiode) geen maatregel of verlaging is opgelegd van 5% of meer wegens het niet voldoen aan de in artikel 113, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) respectievelijk artikel 9, eerste lid, van de WWB opgenomen verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Is daarentegen in de referteperiode wel een maatregel of verlaging opgelegd van 5% of meer, dan wordt de betrokkene niet geacht aan evenbedoelde voorwaarde te hebben voldaan. Anders dan appellant ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College met dit beleid in strijd is gekomen met de hier van belang zijnde algemeen verbindende voorschriften of daarmee buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden. Dit beleid is ook in overeenstemming met de uitleg die de Staatssecretaris in zijn brief van 7 december 2004 heeft gegeven aan de commissie voor de Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 28 870, nr. 127). Daarin is aangegeven dat de gemeenten zelf bepalen of, en in welke mate sancties en boeten die in het verleden aan de belanghebbende zijn opgelegd in dit kader relevant zijn en dat in beginsel alleen sancties die het gevolg zijn van een verwijtbaar handelen van de belanghebbende ten aanzien van zijn arbeidsinschakeling een rol kunnen spelen.
4.3. De Raad stelt vervolgens - onder verwijzing naar de uitspraak van heden met reg.nr. 07/3011 WWB - vast dat in de referteperiode aan appellant een verlaging van de bijstand van 10% gedurende één maand is opgelegd in verband met het niet nakomen van de op appellant rustende verplichting om in voldoende mate mee te werken aan het opstellen van een reïntegratieplan. Gelet hierop heeft het College de afwijzing van de aanvraag om een langdurigheidstoeslag gehandhaafd op de grond dat appellant niet voldeed aan de in artikel 36, eerste lid, onderdeel c, van de WWB gestelde voorwaarde.
4.4. Het voorgaande brengt mee dat het College heeft besloten in overeenstemming met het ter zake opgestelde beleid. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten afwijken van zijn beleid.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
KR