ECLI:NL:CRVB:2008:BG4021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4073 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan onderzoek naar woon- en leefsituatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 6 april 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen heeft de bijstand van appellant per 22 maart 2006 ingetrokken, omdat er twijfels bestonden over zijn woon- en leefsituatie. Appellant zou namelijk in België verblijven, wat aanleiding gaf tot een onderzoek door het College. Ondanks dat appellant eerder had ingestemd met een huisbezoek, weigerde hij uiteindelijk medewerking te verlenen aan dit huisbezoek en verstrekte hij geen volledige inlichtingen over zijn situatie.

De rechtbank Maastricht heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het College bleef bij zijn standpunt dat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen uit de WWB door geen volledige inlichtingen te verstrekken en te weigeren medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Hierdoor kon het College het recht op bijstand niet langer vaststellen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand per 24 maart 2006 terecht was. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de aangevochten uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 november 2008.

Uitspraak

07/4073 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 juni 2007, 06/2352 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M.I. Spauwen, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2008. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Haagmans, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is begin 2005 gescheiden. Hij ontving vanaf 6 april 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande van 65 jaar en ouder onder aftrek van zijn ouderdomspensioen en een Duitse rente. Appellant was bij het College bekend op het adres [adres 1] te [woonplaats].
1.2. Naar aanleiding van informatie over de woon- en leefsituatie van appellant, hij zou een woning in België hebben en daar ook verblijven, heeft het College een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek waren voor het College aanleiding om bij besluit van 24 maart 2006 de bijstand van appellant met ingang van 22 maart 2006 in te trekken. Het College heeft overwogen dat appellant in strijd met de inlichtingen- en medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17 van de WWB heeft gehandeld en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld.
1.3. Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het College, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier aan de orde, het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2006 gegrond verklaard voor zover het besluit ziet op het recht op bijstand over de periode van 22 maart 2006 tot en met 23 maart 2006 en dat besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft voorts het besluit van 24 maart 2006 herroepen voor zover dit ziet op de periode van 22 maart 2006 tot en met 23 maart 2006 en het beroep voor het overige ongegrond verkaard. De rechtbank heeft ten slotte beslissingen gegeven ter zake van griffierecht en proceskosten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover hierbij het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan de orde is het antwoord op de vraag of de bijstand van appellant terecht met ingang van 24 maart 2006 is beëindigd.
4.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser en het College als verweerder is aangeduid in dat verband het volgende overwogen:
“ Naar aanleiding van verschillende tips van de ex-echtgenote van eiser dat eiser niet in de gemeente Sittard-Geleen zou verblijven, maar in België, is eiser uitgenodigd voor een gesprek met verweerder op 22 maart 2006 in het gebouw van de afdeling Werk en Inkomen. Eiser is verschenen op dit gesprek en blijkens het verslag van de rapporteurs blijkt dat eiser na afloop van het gesprek heeft ingestemd met het afleggen van een huisbezoek aan zijn woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. Eiser heeft blijkens de gespreksrapportage voorts verklaard dat hij alleen in zijn auto naar de afspraak was gekomen en dat er niemand bij hem in de auto zat. Uit het verslag van de sociaal-rechercheurs, Starmans en Wetzels, blijkt echter dat Wetzels heeft waargenomen dat eiser zijn woning in [woonplaats] die ochtend samen met zijn ex-echtgenote heeft verlaten en dat zij samen naar Sittard gereden zijn. Na afloop van het gesprek bleek deze ex-echtgenote ook in/bij de auto op eiser te hebben gewacht. Deze omstandigheden waren voor voorgenoemde sociaal-rechercheurs aanleiding om eiser en zijn ex-echtgenote te verzoeken mee terug te gaan voor een nader gesprek over de woon- en leefsituatie. Na dit gesprek zou alsnog een huisbezoek in de woning van eiser plaatsvinden. Eiser gaf echter aan hier geen zin in te hebben. Eiser is verschillende keren duidelijk gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting. Eiser is desondanks vertrokken zonder medewerking te verlenen. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat er voor verweerder voldoende aanleiding was om eiser te verzoeken mee terug te gaan voor een nader gesprek en voor het willen afleggen van een huisbezoek.
Omdat de woon- en leefsituatie van invloed is op het recht op bijstand, diende deze duidelijk te zijn. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, lag het op de weg van eiser om verweerder die duidelijkheid te verschaffen en aannemelijk te maken dat hij ook daadwerkelijk op het door hem opgegeven adres woonde. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WWB, was eiser verplicht desgevraagd verweerder de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van die wet.
De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichtingen ex artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB door respectievelijk na het verzoek daartoe van verweerder geen (volledige) inlichtingen te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie en door te weigeren medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Een en ander heeft tot gevolg dat verweerder het recht op uitkering beoordeeld vanaf 24 maart 2006 niet meer kunt vaststellen. Verweerder heeft derhalve ingevolge artikel 11, eerste lid, juncto artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB het recht op bijstand van eiser met ingang van 24 maart 2006 mogen beëindigen.”
4.3. De Raad kan zich met de hierboven weergegeven overwegingen uit de aangevallen uitspraak verenigen. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De waarnemingen van de sociale recherche na afloop van het gesprek met appellant op 22 maart 2006 in het gebouw van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen vormde ook naar het oordeel van de Raad voldoende grond appellant en zijn ex-echtgenote te verzoeken mee te komen voor een nader gesprek over diens woon- en leefsituatie en om daarna alsnog naar het adres [adres 1] te [woonplaats] te gaan voor het afleggen van een huisbezoek. Van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals in hoger beroep is gesteld maar overigens niet nader onderbouwd, is geen sprake. Voorts merkt de Raad op dat geen sprake was van het afleggen van een tweede huisbezoek, zoals de gemachtigde van appellant stelt, maar van het alsnog weigeren van medewerking aan het huisbezoek waarin appellant eerder had toegestemd.
4.4. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt dan ook voor bevestiging in aanmerking
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.
KR