ECLI:NL:CRVB:2008:BG4016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/6138 WAO + 07/1256 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot intrekking van haar WAO-uitkering met ingang van 9 november 2005 gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit ondeugdelijk was, maar dat de medische grondslag voldoende was. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.M. van der Zouwen, stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was vanwege een psychiatrische aandoening en somatische klachten. Het Uwv had in een nadere beoordeling op 27 februari 2007 de arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 15 tot 25% en haar een WAO-uitkering toegekend.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet als een zelfstandig deelbesluit kan worden aangemerkt. Dit betekent dat voor gedeeltelijke vernietiging van het besluit geen plaats is. De Raad concludeert dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende heeft besproken en dat de medische grondslag van het besluit van 23 februari 2006 niet gebrekkig is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de gegrondverklaring van het beroep beperkt tot het arbeidskundige gedeelte en verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Tevens wordt het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en dat de proceskosten van appellante in hoger beroep door het Uwv moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2008, waarbij de Raad de beslissing in tegenwoordigheid van griffier M. Lochs heeft uitgesproken. De Raad heeft de proceskosten van appellante vastgesteld op € 644,-- en het griffierecht van € 105,-- vergoed.

Uitspraak

06/6138 WAO en 07/1256 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2006, 06/1486 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het Uwv een nader besluit, gedateerd 27 februari 2007, ingezonden, waarbij uitvoering is gegeven aan de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008.
Appellante was vertegenwoordigd door mr. Van der Zouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit op bezwaar van 23 februari 2006 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 november 2005.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 februari 2006 voor zover gericht tegen het arbeidskundige gedeelte gegrond verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. Voorts zijn beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht genomen.
2.2. De rechtbank is, kort samengevat, tot het oordeel gekomen dat hetgeen betrokkene heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het besluit van 23 februari 2006 niet op een toereikende medische grondslag berust. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 23 februari 2006 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat deze ondeugdelijk is.
3.1. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008, LJN: BD1231, overweegt de Raad allereerst, ambtshalve, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
4.1. De Raad overweegt voorts als volgt.
4.2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de medische grondslag van het besluit van 23 februari 2006 geen gebreken vertoont. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij in het bijzonder wegens de psychiatrische ziekte, waarbij weliswaar ook een somatische ziekte een rol speelt, per 9 november 2005 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht.
4.3. Hetgeen appellante ter zake heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen door haar reeds in beroep is aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
De namens appellante bij brief van 9 september 2008 ingezonden brieven van de orthopaedisch chirurg H.J.A. Kruls, gedateerd 18 april 2008, en van de psychiater F.R. Wong-Lun-Hing, gedateerd 24 april 2008, bevatten geen relevante nieuwe gezichtspunten met betrekking tot de datum in geding. Hetgeen in deze brieven is vermeld was bij de verzekeringsartsen reeds bekend en is door hen meegewogen.
Voor de benoeming van een deskundige zoals namens appellante ter zitting uitdrukkelijk verzocht ziet de Raad geen aanleiding.
Het hoger beroep van appellante treft in zoverre mitsdien geen doel.
5.1. Bij het nadere besluit op bezwaar van 27 februari 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante op arbeidskundige gronden alsnog gegrond verklaard en haar per 9 november 2005 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Aangezien daarmee niet (volledig) aan het door appellante ingestelde hoger beroep is tegemoetgekomen, moet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, dat hoger beroep geacht worden mede te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit en zal de Raad een oordeel geven over dat besluit.
5.2. Blijkens de herbeoordeling door de bezwaararbeidsdeskundige J. Kalthof, welke herbeoordeling aan het nadere besluit van 27 februari 2007 ten grondslag ligt, berust de schatting thans op de functies operator brug/sluisbediening, telefoniste/receptioniste zorgverzekeraar en routechauffeur tandtechniek. De Raad is, in aanmerking genomen de motivering van de belasting in deze functies in het licht van de voor appellante aangenomen beperkingen, van oordeel dat deze functies voor appellante geschikt moeten worden geacht.
6.1. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de gegrondverklaring van het beroep is beperkt tot het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 23 februari 2006, dat besluit in zoverre is vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond is verklaard en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen over griffierecht en proceskosten in stand blijven. De Raad zal vervolgens het besluit van 23 februari 2006 geheel vernietigen.
6.2. Het beroep tegen het nadere besluit van 27 februari 2007 dient ongegrond te worden verklaard.
6.3. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv het veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover de gegrondverklaring van het beroep is beperkt tot het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 23 februari 2006, dat besluit in zoverre is vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond is verklaard en het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Vernietigt het besluit van 23 februari 2006;
Verklaart het beroep tegen het nadere besluit van 27 februari 2007 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het griffierecht van € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Lochs.
GdJ