ECLI:NL:CRVB:2008:BG4016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot intrekking van haar WAO-uitkering met ingang van 9 november 2005 gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit ondeugdelijk was, maar dat de medische grondslag voldoende was. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.M. van der Zouwen, stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was vanwege een psychiatrische aandoening en somatische klachten. Het Uwv had in een nadere beoordeling op 27 februari 2007 de arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 15 tot 25% en haar een WAO-uitkering toegekend.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet als een zelfstandig deelbesluit kan worden aangemerkt. Dit betekent dat voor gedeeltelijke vernietiging van het besluit geen plaats is. De Raad concludeert dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende heeft besproken en dat de medische grondslag van het besluit van 23 februari 2006 niet gebrekkig is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de gegrondverklaring van het beroep beperkt tot het arbeidskundige gedeelte en verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Tevens wordt het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en dat de proceskosten van appellante in hoger beroep door het Uwv moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2008, waarbij de Raad de beslissing in tegenwoordigheid van griffier M. Lochs heeft uitgesproken. De Raad heeft de proceskosten van appellante vastgesteld op € 644,-- en het griffierecht van € 105,-- vergoed.