ECLI:NL:CRVB:2008:BG3731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1740 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 februari 2007, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 juni 2006 gegrond werd verklaard. Het Uwv had in dat besluit de WAO-uitkering van appellante, die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 15 april 2006 ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv op een juiste medische grondslag berustte, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag. De rechtbank besloot de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat het Uwv in de beroepsfase alsnog een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing had verstrekt.

Appellante stelde in hoger beroep dat haar medische beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet overeenkwamen met haar beperkingen. De Raad overwoog dat appellante geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de medische gronden van appellante afdoende had besproken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2008, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door J. van Dalfsen. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was en dat de intrekking van de WAO-uitkering van appellante gerechtvaardigd was.

Uitspraak

07/1740 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 februari 2007, 06/1705 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.H.H. Schepers, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 16 juni 2006 heeft het Uwv ongegrond verklaard de bezwaren van appellante gericht tegen het besluit van 2 maart 2006, waarbij het Uwv de WAO-uitkering van appellante, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 15 april 2006 heeft ingetrokken. De intrekking heeft plaatsgevonden op grond van de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 15 april 2006 minder dan 15% was.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 16 juni 2006 gegrond verklaard, het besluit van 16 juni 2006 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en besluiten genomen ten aanzien van de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 16 juni 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juni 2006 in stand te laten, omdat in de beroepsfase door het Uwv alsnog een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing van het besluit van 16 juni 2006 is verstrekt.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij zich niet met de uitspraak kan verenigen voor zover bij die uitspraak tot het oordeel is gekomen dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en haar medische beperkingen op juiste wijze zijn vastgesteld. Naar haar mening heeft de rechtbank miskend dat zij als gevolg van haar rugklachten ernstiger is beperkt dan door het Uwv is aangenomen. In hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd had de rechtbank naar haar mening in ieder geval aanleiding dienen te vinden haar door een door de rechtbank te benoemen deskundige te doen onderzoeken.
Appellante heeft aangegeven dat zij haar standpunt nader zal onderbouwen met een neurologische expertise.
3.2. Appellante heeft erop gewezen dat - indien zij wordt gevolgd in haar opvatting dat haar medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld - dit ook betekent dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet in overeenstemming zijn met haar beperkingen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante heeft de door haar aangekondigde neurologische expertise niet ingebracht.
4.2. De overige gronden waarop het hoger beroep rust zijn ook reeds in beroep aangevoerd. Er zijn geen nieuwe gronden aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van appellante van medische aard afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
Hetgeen door appellante is gesteld omtrent de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in het geval de Raad van oordeel is dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld, doet zich mitsdien niet voor.
4.3. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Lochs.
RB