ECLI:NL:CRVB:2008:BG3716
Centrale Raad van Beroep
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en brutering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in Amsterdam woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2005. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 oktober 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat was ingesteld door appellante via haar rechtsbijstandsverlener, mr. M. Degelink van DAS rechtsbijstand. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en het Invaliditeitspensioen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het Uwv had in een besluit van 3 december 2003 meegedeeld dat over de periode van 1 januari 1999 tot 1 juli 2003 een bedrag van € 30.411,13 onterecht aan appellante was uitgekeerd en dat dit bedrag teruggevorderd zou worden. In een daaropvolgend besluit van 15 oktober 2004 werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, maar het terugvorderingsbedrag werd aangepast naar € 25.420,74. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank waarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt, omdat appellante geen nieuwe relevante gronden heeft aangevoerd die niet al eerder bij de rechtbank zijn besproken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met J. Brand als rechter en M. Lochs als griffier.