ECLI:NL:CRVB:2008:BG3716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5422 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en brutering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in Amsterdam woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2005. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 oktober 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat was ingesteld door appellante via haar rechtsbijstandsverlener, mr. M. Degelink van DAS rechtsbijstand. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en het Invaliditeitspensioen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Het Uwv had in een besluit van 3 december 2003 meegedeeld dat over de periode van 1 januari 1999 tot 1 juli 2003 een bedrag van € 30.411,13 onterecht aan appellante was uitgekeerd en dat dit bedrag teruggevorderd zou worden. In een daaropvolgend besluit van 15 oktober 2004 werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, maar het terugvorderingsbedrag werd aangepast naar € 25.420,74. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank waarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt, omdat appellante geen nieuwe relevante gronden heeft aangevoerd die niet al eerder bij de rechtbank zijn besproken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met J. Brand als rechter en M. Lochs als griffier.

Uitspraak

05/5422 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te Amsterdam (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2005, 04/5404 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Degelink, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, alsmede naar de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 20 juli 2007, 05/3317 WAO, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 3 december 2003 heeft het Uwv appellante bericht dat over de periode 1 januari 1999 tot 1 juli 2003 onverschuldigd uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en Invaliditeitspensioen is betaald en dat een bedrag van in totaal € 30.411,13 van haar wordt teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 15 oktober 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 3 december 2003 gehandhaafd. Hierbij heeft het Uwv het terugvorderingsbedrag aangepast. Deze aanpassing vindt grondslag in de zogenoemde brutering. Voorts heeft het Uwv de terugvordering beperkt tot een bedrag van € 25.420,74 aangezien het Uwv niet bevoegd is te beslissen omtrent de terugvordering van tot 1 januari 2002 onverschuldigd betaald Invaliditeitspensioen.
1.4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft tevens aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
2.1. In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen het onderdeel van de aangevallen uitspraak waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Daarbij heeft appellante geen andere relevante gronden naar voren gebracht dan die welke ook al bij de rechtbank zijn aangevoerd.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en onderschrijft deze volledig.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de - in hoger beroep herhaalde - grief tegen de berekening van de hoogte van de inkomsten miskent dat het bestreden besluit in deze procedure daar niet over handelt, maar ziet op de bedragen die onverschuldigd zijn uitgekeerd en worden teruggevorderd.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Lochs.
TM