P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 23 september 2008 van de
Zitting hebben: M.I. ’t Hooft, G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma
griffier: A. Badermann
4e zaak, reg.nr: 07/1317 WVG inzake:
[appellant] (hierna: appellant), in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 23 februari 2007, 06/1089 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland (hierna: College).
Voor appellant is verschenen mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen. Het College heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.
In zijn besluit van 15 maart 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 mei 2004, inhoudende de afwijzing van de aanvraag om een zitbad, ongegrond verklaard op de grond dat, blijkens het medisch advies van 30 januari 2006 van de arts J. Jonker, een douchestoel een voorliggende voorziening is en er geen sprake is van een medische contra-indicatie voor het gebruik van deze voorziening.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 maart 2006 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan noch uit het onderzoek van het College, noch uit de medische gegevens die appellant heeft aangedragen de conclusie worden getrokken dat het College de gevraagde voorziening in de vorm van een zitbad dient te verstrekken.
De Raad stelt allereerst vast dat de rechtbank het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschorst teneinde appellant in de gelegenheid te stellen een medische verklaring te overleggen.
Ingevolge artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. Voorwaarde voor deze bevoegdheid is dat partijen hiervoor toestemming hebben gegeven. Van een dergelijke toestemming is in het onderhavige geval niet gebleken. De rechtbank heeft dusdoende de aangevallen uitspraak in strijd met artikel 8:64 van de Awb gedaan zodat de aangevallen uitspraak om die reden niet in stand kan blijven.
De Raad is voorts van oordeel dat uit de gedingstukken niet gebleken is dat appellant op medische gronden, naar objectieve maatstaf gemeten, is aangewezen op een woonvoorziening in de vorm van een zitbad. De Raad wijst er in dit verband op dat niet alleen uit het aan het besluit van 15 maart 2006 ten grondslag gelegde medisch advies van J. Jonker, maar - nota bene - ook uit het door de gemachtigde van appellant in bezwaar overgelegde medisch advies van D.J. Schakel en uit de door hem in beroep overgelegde verklaring van revalidatiearts M.T. Hartlief duidelijk naar voren komt dat er geen medische indicatie bestaat voor een zitbad. Appellant heeft in hoger beroep in het geheel geen (medische) gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel zodat de Raad het beroep tegen het besluit van 15 maart 2006 ongegrond zal verklaren.
Mede en met name gelet op het hiervoor overwogene ziet de Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep beslist als volgt:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Bepaalt dat de gemeente Smallingerland aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Utrecht, 23 september 2008
De plv. griffier. De fungerend voorzitter.
A. Badermann M.I. ’t Hooft
Voor eensluidend afschrift de griffier van de Centrale Raad van Beroep.