[Appellant], wonende te [woonplaats] (Portugal) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2007, 05/5678 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Voogt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F. Meijer.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant is met ingang van 14 maart 1985 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke sedert 1 december 1985 werd berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 1 december 2004 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd en vastgesteld op 25 tot 35%. Het besluit is verzonden naar het destijds bekende postadres van appellant in Portugal.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij brief van 11 februari 2005. Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat het Uwv het besluit van 1 december 2004 naar zijn oude adres heeft gezonden en dat hij daardoor eerst met Kerst de brief heeft kunnen lezen. Door een misverstand heeft hij de Portugese vertaling van de bezwaarclausule niet gelezen en heeft de heer [naam] namens hem in januari geprobeerd contact op te nemen met het Uwv. Het Uwv heeft echter pas begin februari 2005 telefonisch nadere inlichtingen verstrekt.
1.4. Het Uwv heeft appellant bij brief van 23 februari 2005 te kennen gegeven dat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend en verzocht de reden hiervoor aan te geven.
1.5. Hierop is bij schrijven van 16 maart 2005 namens appellant verwezen naar het eerder toegezonden bezwaarschrift en is tevens verzocht om kopieën van stukken te sturen naar het huisadres van appellant.
1.6. Het Uwv heeft de gevraagde stukken op 11 april 2005 toegezonden en daarbij appellant tevens in de gelegenheid gesteld de gronden van zijn bezwaar aan te vullen.
1.7. Namens appellant zijn nog aanvullende bezwaarschriften van 4 mei 2005 en van
22 juni 2005 aan het Uwv gezonden, waarin medische en arbeidskundige gegevens zijn opgenomen.
1.8. Bij besluit van 11 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2004 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De taalproblemen van appellant, het inroepen van hulp van derden en de verwarring over de mogelijkheid om nog bezwaar in te kunnen dienen acht het Uwv geen bijzondere omstandigheden waardoor appellant niet in de gelegenheid is geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat, door tot inhoudelijke behandeling over te gaan, het Uwv kennelijk het bezwaarschrift ontvankelijk heeft geacht. Op grond van het gewekte vertrouwen kan aan de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbij worden gegaan. Subsidiair is aangevoerd dat namens appellant in januari 2005 telefonisch contact is opgenomen met het Uwv en een medewerker hiervan eerst op 8 februari 2005 heeft teruggebeld, waardoor het alsnog tijdig indienen van een bezwaarschrift niet meer mogelijk was.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Dit artikel is van openbare orde, zodat de rechter ambtshalve dient toe te zien op het in acht nemen van deze termijn. Een toezegging dat tot inhoudelijke beoordeling zal worden overgegaan is, wat daarvan ook zij, dan ook niet van belang.
3.2. Vaststaat dat appellant in ieder geval op 26 december 2004 het besluit van
1 december 2004 had ontvangen. Nu het Uwv de aanvang van de bezwaartermijn heeft gesteld op 26 december 2004 kan in het midden worden gelaten of het Uwv dit besluit eerst naar een onjuist adres heeft gezonden. In dit geval is de termijn geëindigd op 5 februari 2005. Appellant heeft eerst op 11 februari 2005 een bezwaarschrift ingediend, waardoor de bezwaartermijn is overschreden. Voorts kan worden vastgesteld dat geen sprake is geweest van samenloop van uitkeringen zodat artikel 48 van verordening (EEG) nr. 574/72 niet van toepassing is.
3.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij de bezwaarclausule op de tweede pagina van het besluit van 1 december 2004 over het hoofd heeft gezien. Dit besluit is destijds in een Nederlandse én Portugese vertaling toegezonden waardoor een beroep op mogelijke taalproblemen niet kan slagen. Hierdoor kan niet worden gezegd dat appellant niet in verzuim is geweest door het bezwaarschrift eerst in februari 2005 toe te zenden. De telefonische contacten met het Uwv en het eventueel daarbij gewekte vertrouwen kunnen daaraan niet afdoen. De Raad overweegt ten slotte nog dat het de heer [naam] kennelijk in januari 2005 reeds duidelijk is geweest dat het Uwv een besluit had genomen. Namens appellant had hij op dat moment nog tijdig bezwaar kunnen indienen.
3.4. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het Uwv het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
3.6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
(get.) M.M. van der Kade.