ECLI:NL:CRVB:2008:BG3569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1205WAO+07-3806WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante in te trekken, werd beoordeeld. Appellante, die sinds januari 2000 wegens depressieve klachten en maagklachten niet meer kon werken als apothekersassistente, had aanvankelijk een WAO-uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Het Uwv had in een eerder besluit van 20 juni 2006 het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd, maar dat de arbeidsdeskundige grondslag ondeugdelijk was gemotiveerd, wat leidde tot vernietiging van het besluit en de opdracht aan het Uwv om een nieuwe beslissing te nemen.

In hoger beroep richtte appellante zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag. Zij voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met medische rapporten van haar behandelend arts. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig was uitgevoerd. Appellante was onderzocht en er was kennis genomen van alle relevante medische gegevens. De Raad concludeerde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op voldoende functies was gebaseerd en dat de functies die aan appellante waren voorgehouden passend waren, ondanks haar bezwaren tegen de functies in wisseldiensten.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 2 juli 2007 ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 31 oktober 2008, waarbij de betrokken rechters de beslissing in het openbaar uitspraken.

Uitspraak

07/1205 WAO
07/3806 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2007, 06/2200 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 juli 2007 heeft het Uwv overgelegd zijn ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 2 juli 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2008. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Vetter. Het Uwv was vertegenwoordigd door F. Meyer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 20 januari 2000 wegens depressieve klachten en maagklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als apothekersassistente. Na voltooiing van de wachttijd van 52 weken is haar een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 20 december 2005 waarin de WAO-uitkering van appellante per 20 februari 2006 wordt ingetrokken, ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het besluit van 20 juni 2006 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het besluit van 20 juni 2006 voor wat betreft de arbeidsdeskundige grondslag onzorgvuldig is voorbereid en daardoor ook ondeugdelijk gemotiveerd en heeft daarom het beroep tegen het besluit van 20 juni 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank besluiten genomen omtrent de proceskosten en het griffierecht.
2. Het hoger beroep van appellante richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank inhoudende dat het besluit van 20 juni 2006 op een deugdelijke medische grondslag rust.
2.1. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Zij is zowel lichamelijk als psychisch meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met de medische rapporten van de arts L.J. Haak, die appellante in de beroepsfase in geding heeft gebracht.
3. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van mening dat er geen reden is aan te nemen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante onjuist of onzorgvuldig is verricht. Appellante is onderzocht, er is kennis genomen van de medische stukken in het dossier, in de bezwaarfase is appellante door een bezwaarverzekeringsarts onderzocht en hij heeft uitgebreid van zijn bevindingen gerapporteerd. De Raad ziet in de voorhanden zijnde medische gegevens geen grond voor het standpunt van appellante dat zij meer beperkingen heeft dan is aangenomen.
3.1. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv zijn in rubriek I vermelde besluit van 2 juli 2007 genomen. Daarbij heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
4.1. In verband met het bepaalde in artikel 6:24 in samenhang met het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt het hoger beroep van appellante geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 2 juli 2007.
5. Appellant kan zich niet met besluit van 2 juli 2007 verenigen omdat naar zijn mening de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor hem niet passend. De functie schadecorrespondent is niet passend omdat appellante niet voldoet aan de ervaringseis van twee jaar. De functie sorteerder is niet passend omdat in die functie in wisseldiensten gewerkt wordt terwijl de maatmanfunctie geen wisseldiensten kent. In die functie is er overigens een overschrijding op het onderdeel reiken. In de functie acquisiteur moet ook in wisseldiensten gewerkt worden. Ter zitting van de Raad is nog aangevoerd dat voor de functie acquisiteur kennis van de Engelse taal vereist is. Appellante spreekt geen Engels.
6. Bij schrijven van 30 juli 2008 heeft het Uwv de functies schadecorrespondent en sorteerder laten vervallen. De schatting is thans gebaseerd op de functies produktiemedewerker industrie (CBS-code 111180), produktiemedewerker textiel, geen kleding (CBS-code 272043) en acquisiteur (CBS-code 516180).
7. Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad dat de schatting gebaseerd is op voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen. De functie produktiemedewerker industrie is naar het oordeel van de Raad passend. In het rapport van 29 juli 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige uitgebreid uiteen gezet waarom er bij het onderdeel reiken geen sprake is van een overschrijding. Met betrekking tot de grief van appellante dat haar geen functies met wisseldiensten voorgehouden mogen worden, overweegt de Raad dat het van toepassing zijnde Schattingsbesluit zich niet verzet tegen het duiden van functies in wisseldiensten ook als de maatmanfunctie geen wisseldiensten kent. De eerst ter zitting naar voren gebrachte grief dat appellante geen dan wel onvoldoende Engels spreekt, faalt. Deze grief is in een zeer laat stadium ingediend en is onvoldoende onderbouwd om niettemin tot succes te kunnen leiden. De Raad wijst erop dat appellante middelbaar beroepsonderwijs succesvol heeft afgerond en op het vragenformulier van 8 januari 2001 heeft aangegeven kennis te hebben van de Engelse taal.
7.1. De Raad overweegt voorts dat de bezwaarverzekeringsarts dr. Koek een nadere toelichting heeft gegeven op de beperkingen die zijn opgenomen in de FML. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige Lind in haar rapportage van 29 juni 2007 voldoende inzichtelijk uiteengezet dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn.
7.2. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het beroep van appellante tegen het besluit van 2 juli 2007 ongegrond moet worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten
Verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juli 2007 ongegrond.
Aldus gegeven door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB