ECLI:NL:CRVB:2008:BG3495
Centrale Raad van Beroep
Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 12 januari 2007 het besluit van het Uwv om haar een WAO-uitkering te weigeren, had vernietigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 oktober 2008 uitspraak gedaan. Appellante betwistte de medische beoordeling door de verzekeringsarts, omdat zij in haar dagelijks leven meer beperkingen ervaart dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgelegd. Ter onderbouwing heeft zij een brief van haar behandelende gynaecoloog overgelegd. De Raad heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts D.J. Muller en de bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de FML te twijfelen. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep ingediende medische stukken niet relevant zijn voor de datum in geding.
Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de haar voorgehouden functies niet geschikt zijn gezien haar beperkingen. De bezwaararbeidsdeskundige M.P.M. Jacobi-Verstegen heeft in een rapportage van 14 juni 2006 aangegeven dat twee functies niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd en heeft nieuwe functies aangeduid. De Raad oordeelde dat de medische geschiktheid van deze functies voldoende is gemotiveerd en dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.