ECLI:NL:CRVB:2008:BG3125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2164 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn en risico's van verzending per fax

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 december 2005, maar stelde dat zijn bezwaarschrift per fax op 23 januari 2006 naar een verkeerd faxnummer was gestuurd. Het College verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellant niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de risico's van verzending per fax voor rekening van de verzender komen. Appellant diende aan te tonen dat het faxbericht daadwerkelijk door het onbevoegde bestuursorgaan was ontvangen, wat hij niet kon doen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, waardoor het College terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/2164 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 maart 2007, 06/2212 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2008. Voor appellant is verschenen mr. Van Dijk. Het College heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 16 december 2005 heeft het College in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten appellant een financiële tegemoetkoming voor het jaar 2006 in de extra vervoerkosten ten behoeve van zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer toegekend. Deze vergoeding is vastgesteld op € 435,--.
1.2. Bij brief van 28 april 2006 heeft appellant het College bericht dat hij per faxbericht van 23 januari 2006 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 december 2005, maar dat dit faxbericht naar een verkeerd faxnummer is gestuurd en bij een verkeerde instantie terecht is gekomen. Het College heeft appellant vervolgens bij brief van 1 mei 2006 desgevraagd meegedeeld dat dit bezwaarschrift niet naar hun is doorgezonden. Appellant is verzocht aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig bij de verkeerde instantie is ingediend. Hierop heeft appellant het College een transmissierapport van 23 januari 2006 doen toekomen.
1.3. Bij besluit van 29 oktober 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is dat het bezwaarschrift door het onbevoegde orgaan is ontvangen nu appellant geen ontvangstbevestiging heeft overgelegd en het onbevoegde bestuursorgaan het bezwaarschrift niet aan de gemeente heeft doorgezonden. Hiermee is niet komen vast te staan dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
29 oktober 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat, nu appellant niet heeft aangetoond dat de fax naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) is gezonden en evenmin dat het Uwv deze fax zou hebben ontvangen, het risico van de onjuiste verzending en het niet (tijdig) aankomen van het bezwaarschrift bij het bevoegde bestuursorgaan voor rekening van appellant komt. Nu het College het bezwaarschrift eerst op 1 mei 2006 heeft ontvangen is terecht besloten dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk is verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
4.2. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.3. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.4. Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Het derde lid van dit artikel, voor zover van belang, bepaalt dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend.
4.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt mee dat, als door de geadresseerde wordt gesteld dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aan de geadresseerde aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst van het faxbericht op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen (zie bijv. de uitspraak van de Raad van 3 april 2003, LJN: AF7302). Indien een faxbericht als gevolg van de handelwijze van de belanghebbende is verstuurd naar het faxnummer van een onbevoegd bestuursorgaan, ligt het niet alleen op de weg van de belanghebbende om de verzending van dit faxbericht aannemelijk te maken, maar ook om aan te tonen dat het faxbericht daadwerkelijk door het onbevoegde bestuursorgaan is ontvangen.
4.6. Blijkens het door appellant overgelegde transmissierapport van 23 januari 2006 zouden op die datum drie pagina’s zijn gefaxt naar faxnummer 058-2151518 welk nummer toebehoort aan het Uwv. Op het transmissierapport is de status “OK-F” vermeld alsmede de melding “foutpagina”. Appellant heeft geen ontvangstbevestiging van het Uwv overgelegd of anderszins aangetoond dat het faxbericht van 23 januari 2006 door het Uwv is ontvangen. Nog daargelaten of appellant met het transmissierapport van 23 januari 2006, gelet op voormelde meldingen, de verzending van het bezwaarschrift van 23 januari 2006 per faxbericht aannemelijk heeft gemaakt, is niet komen vast te staan dat het bezwaarschrift van 23 januari 2006 - tijdig - bij het Uwv is ingediend.
Nu het College het bezwaarschrift tegen het besluit van 16 december 2005 blijkens de gedingstukken eerst op 1 mei 2006, en derhalve - ruim - na de bezwaartermijn van zes weken, heeft ontvangen is dit bezwaarschrift terecht wegens overschrijding van die termijn niet-ontvankelijk verklaard.
4.7. In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) A. Badermann.
IJ