ECLI:NL:CRVB:2008:BG3074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5269 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van onderhoudseisen en controleerbaarheid van betalingen

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had kinderbijslag geweigerd op de grond dat appellant niet aan de onderhoudseisen voldeed. Appellant had op 13 april 2004 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend voor zijn kinderen, die zich in Turkije bevonden. De Svb stelde dat appellant niet in belangrijke mate had onderhouden, wat leidde tot de weigering van de kinderbijslag. De rechtbank bevestigde deze weigering, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 oktober 2008 behandeld. De Raad oordeelde dat appellant niet aan de vereisten voldeed om kinderbijslag te ontvangen. De Raad benadrukte dat appellant moest aantonen dat hij de kinderen in belangrijke mate had onderhouden, wat hij niet kon doen. De door appellant gestelde contante betalingen voldeden niet aan de eis van eenvoudige controleerbaarheid. Bovendien voldeed appellant niet aan de voorwaarde van een verblijf van twee maanden bij zijn kinderen, noch aan de eis van een vast patroon van betalingen voorafgaand aan dat verblijf.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2004 had geweigerd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar.

Uitspraak

06/5269 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2006, 06/392 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft op 13 april 2004 bij de Svb een aanvraag ingediend voor kinderbijslag ten behoeve van zijn kinderen [namen kinderen] (hierna: de kinderen). Hij heeft daarbij aangegeven de kinderen sinds 20 oktober 2003 te onderhouden, terwijl zij zich in Turkije bevonden.
1.2. Bij besluit van 28 februari 2005 heeft de Svb appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2004 kinderbijslag geweigerd op de grond dat appellant de kinderen niet in belangrijke mate heeft onderhouden. Bij het bestreden besluit van 19 december 2005 heeft de Svb appellant alsnog kinderbijslag toegekend over het eerste kwartaal van 2004 en zijn besluit van 28 februari 2005 voor het overige gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. In dit geding zijn aan de orde appellants aanspraken op kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2004.
3.2. Nu de kinderen in de in geding zijnde kwartalen niet tot het huishouden van appellant behoorden, kan appellant slechts aanspraak op kinderbijslag maken indien hij aannemelijk kan maken de kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden. De rechtbank heeft in deze terecht verwezen naar de vaste jurisprudentie van de Raad, volgens welke een verzekerde op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze, met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die de kinderen verzorgt dan wel ten name van de kinderen zelf, dient aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudseis.
3.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aan deze vereisten heeft voldaan en onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Appellant heeft geen bewijzen van stortingen in de hier in geding zijnde kwartalen overgelegd. De door appellant gestelde contante betalingen aan zijn familie in Turkije voldoen niet aan de hiervoor geformuleerde eis van eenvoudige controleerbaarheid.
3.4. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat hij de kinderen tijdens zijn verblijf in Turkije heeft onderhouden. Daarbij is gewezen op een aantal stempels in de paspoorten van appellant, waaruit zijn verblijf in Turkije zou blijken. In reactie hierop heeft de gemachtigde van de Svb verwezen naar het beleid van de Svb. Dit komt er - voor zover hier van belang - op neer dat indien een verzekerde in een kwartaal gedurende ten minste twee maanden bij zijn kinderen in het buitenland verblijft, andere bewijsmiddelen dan bankoverschrijvingen - bijvoorbeeld geldopnames - kunnen meetellen voor de onderhoudseis, indien uit de kwartalen voorafgaand aan de vakantieperiode een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage is gebleken. Dit beleid is in de jurisprudentie van de Raad aanvaard.
3.5. De Raad stelt vast dat appellant noch aan de voorwaarde van een verblijf van twee maanden bij zijn kinderen voldoet, noch aan het vereiste dat hij voorafgaand aan zijn verblijf aan de onderhoudseis heeft voldaan. Voor zover appellant verblijf bij zijn kinderen al heeft aangetoond, heeft dit in elk geval minder dan twee maanden omvat. Nu dit verblijf heeft plaatsgehad in het derde kwartaal van 2004 en appellant in het tweede kwartaal geen enkele bijdrage aannemelijk heeft gemaakt, voldoet hij evenmin aan de eis van een vast patroon van betalingen voorafgaand aan het verblijf.
3.6. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat aan appellant terecht kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2004 is geweigerd. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
KR