ECLI:NL:CRVB:2008:BG2828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6908 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Algemene Nabestaandenwet-uitkering en de gevolgen van niet tijdige premiebetaling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die een uitkering op basis van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) heeft aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot op 30 april 2002. Haar echtgenoot had tijdig verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de ANW en de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 januari 2000. De premie over het jaar 2000 was betaald, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) stelde dat de premie over 2001 niet tijdig was voldaan, waardoor de verzekering per 1 januari 2001 zou zijn vervallen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar haar beroep werd door de rechtbank ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat de Svb niet voldoende heeft aangetoond dat appellante in gebreke is gebleven met de premiebetaling. Appellante heeft namelijk tijdig de Svb op de hoogte gesteld van het overlijden van haar echtgenoot en heeft haar bereidheid getoond om de premie te voldoen. De Raad oordeelt dat de Svb appellante niet in de gelegenheid heeft gesteld om de achterstallige premie te betalen, wat in strijd is met de wettelijke voorschriften.

De Raad vernietigt het besluit van de Svb en de aangevallen uitspraak van de rechtbank, en bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij appellante alsnog de kans krijgt om de premie te voldoen. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.244,--. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2008.

Uitspraak

05/6908 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2005, 03/3892 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 mei 2008 heeft de Raad de Svb een aantal vragen gesteld, die door de Svb op 20 juni 2008 zijn beantwoord.
Bij brief van 5 september 2008 heeft appellante afschriften van haar correspondentie met de Svb, en van verzendbewijzen daarvan, overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Namens appellante is mr. De Roy van Zuydewijn verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
II. OVERWEGINGEN
1.1 De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2 Staande het huwelijk van appellante is haar echtgenoot [naam echtgenoot] op 30 april 2002 overleden. [naam echtgenoot] heeft tijdig verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 januari 2000. De over het jaar 2000 verschuldigde premie heeft [naam echtgenoot] betaald. Kort voor zijn overlijden heeft de Svb bij brief van 10 april 2002 [naam echtgenoot] - op zijn verzoek - tot 1 juni 2002 uitstel verleend voor het betalen van de premie voor de vrijwillige verzekering AOW/ANW over 2001.
1.3 Bij brief van 25 juni 2002, gericht aan [naam echtgenoot], heeft de Svb aangegeven dat de premie over 2001 ten bedrage van € 1.681,-- niet is voldaan en is de uiterste betaaldatum nader vastgesteld op 18 september 2002.
1.4 Bij besluit van 6 februari 2003, gericht aan [naam echtgenoot], heeft de Svb aangegeven dat hij in gebreke is gebleven de premie voor de vrijwillige verzekering AOW/ANW over 2001 te voldoen, waardoor deze verzekering met ingang van 1 januari 2001 is komen te vervallen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5 Bij besluit van 18 april 2003 heeft de Svb appellante medegedeeld dat zij geen aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de ANW, omdat de vrijwillige AOW/ANW-verzekering per 1 januari 2001 van rechtswege is vervallen. Daarbij is tevens aangegeven dat de over 2000 teveel betaalde premie van € 742,-- voor restitutie beschikbaar blijft.
1.6 Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 april 2003 ongegrond verklaard.
2.1 Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 6 augustus 2003 ongegrond verklaard. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat het besluit van 6 februari 2003 geen kracht van gewijsde heeft gekregen en de bezwaren van appellante tegen dat besluit door de Svb in de procedure tegen het besluit van 18 april 2003 zijn meegenomen.
2.2 Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3.1 De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad medegedeeld dat de hoger beroepsprocedure bij de Raad over de ANW-aanspraak van appellante is ingetrokken, omdat met de Svb is overeengekomen dat in dat geschil de uitkomst van de onderhavige procedure zal worden gevolgd. In geschil is derhalve de vraag of de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vrijwillige verzekering van [naam echtgenoot] met ingang van 1 januari 2001 is vervallen, vanwege het feit dat de premie over 2002 niet tijdig is voldaan. De Raad gaat bij de navolgende beoordeling uit van de wettelijke voorschriften zoals deze luidden ten tijde in dit geding van belang.
3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de premie over 2002 niet binnen de door de Svb aan [naam echtgenoot] gestelde termijn is voldaan. Ingevolge artikel 63c, eerste lid aanhef en onder d, van de ANW eindigt de vrijwillige verzekering indien de verschuldigde premie uiterlijk drie maanden na een door de Svb vastgestelde termijn niet of niet geheel is betaald. Ingevolge artikel 63c, tweede lid, van de ANW wordt de vrijwillige verzekering in dat geval geacht te zijn geëindigd, met ingang van de dag volgende op die waarover voor het laatste premie is betaald.
3.3 De Raad is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat sprake is van een niet of niet geheel betalen van de premie in de zin van artikel 63c, eerste lid aanhef en onder d, van de ANW, waardoor ook de verzekering niet ingevolge artikel artikel 63c, tweede lid, van de ANW geacht kan worden te zijn geëindigd met ingang van 1 januari 2001. De Raad komt tot deze conclusie op grond van het navolgende.
3.4 De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat de premie niet tijdig is betaald en dat appellante de Svb eerst na het verstrijken van de betaaltermijn op 18 september 2002, op de hoogte heeft gesteld van het overlijden van haar echtgenoot. Appellante heeft aangegeven dat zij vrijwel onmiddellijk na het overlijden van haar echtgenoot de Svb daarvan op de hoogte heeft gesteld, een nabestaandenuitkering op grond van de ANW heeft aangevraagd en zich voortdurend bereid heeft getoond onbetaald gebleven premie te voldoen. Appellante heeft haar stelling terzake onderbouwd met afschriften van brieven aan de Svb te Leiden van 8 mei 2002 en 25 juli 2002. Daarbij zijn tevens de verzendbewijzen van deze brieven overgelegd. Uit deze brieven blijkt dat appellante een overlijdensverklaring heeft ingezonden en dat zij heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor een weduwenpensioen. Daarbij heeft zij de Svb uitdrukkelijk verzocht aan te geven welk traject zij moet volgen om haar recht op een nabestaandenuitkering te verwezenlijken. De gemachtigde van de Svb heeft ter zitting van de Raad aangegeven dat de betreffende correspondentie zich niet in het dossier van de Afdeling verzekeringen van de Svb bevindt en dat de correspondentie mogelijkerwijs in het AOW-dossier terecht is gekomen hetwelk is vernietigd. De gemachtigde heeft aangegeven te willen aannemen dat voornoemde brieven zijn verzonden en door de Svb zijn ontvangen.
3.5 Onder deze omstandigheden had het naar het oordeel van de Raad op de weg van de Svb gelegen appellante - met overeenkomstige toepassing van artikel 4, tweede lid, van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw 2001 - al in mei 2002 na kennisneming van haar brief in de gelegenheid te stellen de nog verschuldigde premie over 2001 te voldoen. Daarbij had de Svb - met inachtneming van de door [naam echtgenoot] in 2000 teveel betaalde premie - precies dienen aan te geven welk premiebedrag appellante nog moest betalen, onder aanzegging van de consequenties van niet-betaling. Nu dit achterwege is gebleven, en dit gebrek ook bij de voorbereiding van het primaire besluit en het besluit op bezwaar niet is hersteld, is niet voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van de vrijwillige verzekering ingevolge de ANW met ingang van 1 januari 2001.
3.6 Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat het besluit van 6 augustus 2003 wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten. De Svb zal appellante in het kader van de voorbereiding van het opnieuw te nemen besluit op bezwaar alsnog op de hiervoor omschreven wijze in de gelegenheid dienen te stellen de achterstallige premie te voldoen.
3.7 De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.244,-- in beroep en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 6 augustus 2003;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.244,--, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 134,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Pijper.
KR