ECLI:NL:CRVB:2008:BG2731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6339 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder leeftijdsdiscriminatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant, die op 4 juli 2005 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is vastgesteld. De beëindiging van de uitkering is ingegaan op de eerste dag van december 2005, omdat appellant op dat moment de 65-jarige leeftijd bereikte. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 16 augustus 2005. Hierop heeft appellant beroep aangetekend bij de rechtbank Amsterdam, die op 18 oktober 2006 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 18 september 2008 is appellant niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door F.G.E. Houtbeckers. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de beëindiging van de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd dwingendrechtelijk is voorgeschreven in artikel 49, eerste lid, van de WAO. De Raad heeft de stelling van appellant dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie verworpen, verwijzend naar eerdere jurisprudentie.

Daarnaast heeft de Raad opgemerkt dat de anticumulatie van Duitse en Nederlandse uitkeringen niet aan de orde is in deze procedure, en dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank voor bevestiging in aanmerking komt en heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, op 30 oktober 2008.

Uitspraak

06/6339 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2006, 05/4101 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij diverse faxberichten heeft appellant de gronden van zijn hoger beroep nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 4 juli 2005 heeft het Uwv appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van de eerste dag van december 2005 beëindigd op de grond dat appellant in die maand de 65-jarige leeftijd bereikte. Appellants bezwaar tegen dit besluit is bij het bestreden besluit van 16 augustus 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de beëindiging van de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd in artikel 49, eerste lid, van de WAO dwingendrechtelijk is voorgeschreven en dat het Uwv niet bevoegd is van deze bepaling af te wijken. Appellants stelling dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie, heeft de rechtbank met verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad verworpen.
3.1. De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne.
3.2. Voor zover appellant heeft beoogd in deze procedure tevens de anticumulatie van zijn Duitse en zijn Nederlandse uitkeringen ter discussie te stellen, merkt de Raad op dat het bestreden besluit daarop niet ziet, zodat dit in deze procedure niet aan de orde kan komen.
3.3. De Raad ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals appellant heeft verzocht. Voorts merkt de Raad op dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet voorziet in de mogelijkheid tot het voorleggen van prejudiciële vragen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarom appellant eveneens heeft verzocht.
3.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
OA